Het verhaal van de honingbij. Edwardes Tickner
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Het verhaal van de honingbij - Edwardes Tickner страница 9

Название: Het verhaal van de honingbij

Автор: Edwardes Tickner

Издательство: Public Domain

Жанр: Природа и животные

Серия:

isbn:

isbn:

СКАЧАТЬ onkuisch noch onrein zijn; want zelf uiterst kuisch en zuiver, verafschuwen zij alle vuilheid en liederlijkheid. Gij moet niet tot hen komen met de reuk van zweet aan u, of met een stinkenden adem, na het eten van prij of uien of knoflook en dergelijke, of uit eenige andere oorzaak; het onaangename daarvan neemt men weg met een kroes bier; en daarom is het niet goed bij hen te gaan vóórdat gij gedronken hebt; gij moet niet overgegeven zijn aan onmatigheid en drank. Gij moet niet hijgende en blazende tot hen komen, noch, waar zij zijn, drukke bewegingen maken; noch ook wanneer zij u schijnen te willen steken, hen heftig afweren; maar voorzichtig uw hand bewegende moet gij ze zachtjes neerzetten; en ten laatste moet gij hun niet vreemd zijn. In één woord: gij moet kuisch, zindelijk, rustig, sober, zacht en gemeenzaam zijn; dan zullen zij u liefhebben en uit alle anderen kennen.” Zoo is dus volgens Butler de goede ijmker een samenstelling van alle deugden, en tot bevordering van het duizendjarig rijk schijnt niet anders noodig, dan alle menschen te bewegen, ijmkers te worden.

      De middeleeuwsche schrijvers over de honingbij wedijveren in hun getuigenissen betreffende de buitengewone kracht van intelligentie bij de inwoners hunner korven. Maar één verhaal van Butler overtreft ze wel alle. Hij leidt het in met de bewering: “bijen zijn zóó wijs en kundig, dat ze niet alléén hun kleinen God-almachtig hebben uitgeroepen, hoewel Hij tot hen kwam in de gedaante van een ouwel; maar zóózeer zelfs, dat zij Hem een kunstige kapel gebouwd hebben,” en verder vertelt hij dan, dat “een zekere eenvoudige vrouw, bezittende eenige korven met bijen, die haar niet het gewenschte voordeel gaven, maar kwijnden en stierven aan de pest, zich beklaagde bij een andere vrouw nog eenvoudiger dan zijzelve, die haar den raad gaf, een gewijde hostie in een van haar korven te zetten. En dien raad opvolgende ging zij tot een priester en verkreeg de hostie, die zij in haar mond bewaarde; toen zij thuis kwam nam zij de hostie uit haar mond en legde haar in een van de korven. Daarna hield de pest op en er kwam overvloedig honing. En toen nu de tijd dáár was en de vrouw den korf oplichtte om den honing er uit te nemen, zag zij – en het was wonderbaarlijk om te zien – een kapel, gebouwd door de bijen, met een altaar er in, en de muren van een verwonderlijken kunstigen bouw en versiering, en met vensters op hun juiste plaats, ook een deur en een toren met klokken. En de hostie op het altaar gelegd zijnde, vlogen de bijen er met een zacht zoemen omheen.”

      Dit verhaal heeft zijn weerga alleen in een ander, even oud, waarin verteld wordt, hoe dieven in een kerk inbraken en het zilveren doosje stalen, waarin de heilige ouwels bewaard werden. Zij vonden één ouwel in het doosje en legden dien onder een bijenkorf, om daarna met het kostbaarste gedeelte van hun buit zich uit de voeten te maken. En in den nacht daarop, zoo schijnt het, werd de eigenaar van den korf gewekt door een verrukkelijke muziek, die in strofen met gelijke tusschenpoozen uit de richting van zijn bijentuin scheen te komen. Hij nam een lantaarn om de oorzaak na te gaan, en ontdekte, dat de muziek uit een der korven kwam. Ontsteld over dit wonder, ging hij tot den bisschop en wekte hem om hem dit buitengewone voorval te openbaren; en de bisschop met zijn gevolg verschijnende, lichtte de korf op en bevond, dat de bijen den gewijden ouwel in bezit hadden genomen en hem in het bovenste gedeelte van den korf gebracht, nadat zij er eerst een doos voor hadden gemaakt van de zuiverste witte was, een nauwkeurige navolging van dengene, die gestolen was. En rond de doos zongen de bijen in koren, en zij hielden de wacht er bij, zooals monniken het doen in een kapel.

      “Een geschiedenis,” voegt de verhaler er profetisch bij, “die zeker bij vele ongeloovigen verzet zal ontmoeten.”

      In hunne aanwijzingen hoe een zwerm opgevangen moest worden, waren de middeleeuwsche ijmkers altijd zonderling precies. Het voorbereiden van den korf, die den zwerm moest opnemen, was een hoogst bewerkelijke maatregel. Als de korf nieuw was, bevalen zij aan, hem eerst uit te schuren met een handvol welriekende kruiden als thijm, marjolein of hysop; en daarna kwam er een tweede behandeling met een mengsel van honing en water, of melk en zout. Maar het klaarmaken van een ouden korf moet een vrij onsmakelijk werk geweest zijn. Men moest twee handen vol mout of erwten of ander graan in den korf leggen, en “laat er dan een zwijn van eten. Intusschen draait ge de korf op zóódanige wijze, dat het schuim, door het zwijn al etende gemaakt, den geheelen korf rondgaat. Dan veegt ge den korf losjes uit met een linnen doek, en de bijen zullen dezen korf liever hebben dan een nieuwe.”

      Terwijl de bijen zwermden en “bezig waren met hun dans,” moest men hun “een vroolijk deuntje” voorspelen op een kom of pan of ketel, om hen vlug te maken. We worden verzekerd, dat de zwerm vlugger of zwaarder vliegt al naar het soort gedruisch, dat ze hooren. Als het “vroolijke deuntje” in een vlugge maat werd gespeeld vlogen de bijen snel en hoog; maar bij zachte slepende muziek ging het langzamer en daalden zij spoedig. Dit eigenaardig gebruik van muziek maken voor de bijen is ongetwijfeld van Romeinschen oorsprong; maar of het door Caesar’s opvolgers is ingevoerd of door die van Claudius in de eerste eeuw, of dat misschien de engelsche ijmkers het uit de klassieke schrijvers hebben afgeleid is moeilijk uit te maken. Men hoort het nog op verschillende afgelegen plaatsen, en de aanhangers er van schijnen het vaste geloof in de deugdelijkheid behouden te hebben, dat hun voorvaders hadden. Waarschijnlijk had in vroeger tijden, toen bijenparken veelvuldiger voorkwamen, het gebruik één onweersprekelijk nut; het was voor de verschillende omwonende bijenhouders het bewijs, dat er een zwerm was afgegaan en dat zijn rechtmatige eigenaar dat wist. En op deze wijze werden zeker de onrechtmatige aanspraken op den zwerm voorkomen, of ten minste ontmoedigd.

      De vraag of het gedruisch, dat men bij de bijen maakt, eenigen werkelijken invloed op de zwermen heeft, is nog niet afdoende beantwoord. Behalve een paar oude korvenbezitters, die in sommige uithoeken nog wel te vinden zijn, hebben de moderne bijenkweekers dat gebruik sinds lang afgeschaft als het uitvloeisel van grof bijgeloof. Maar toch is in den laatsten tijd de vraag opgeworpen of de geluiden, die door ouderwetsche bijenhouders gemaakt worden, als er een zwerm is uitgetrokken, toch niet hun nut hebben. Men heeft verondersteld, dat de bijenwolk – in het begin niet anders dan een chaos van flakkerende vleugels, daar het geheele volk doelloos rondzwiert en dwarrelt over een groote uitgestrektheid – in werkelijkheid op zoek is naar de koningin. Nu is er geopperd, dat zij haar op het gehoor af volgen; want men vermeent, dat zij een bijzonder fluitend geluid maakt terwijl zij vliegt. Het getinkel van sleutels en pannen zou dan de bijen verhinderen, dat geluid te hooren, en haar op haar eerste omdolingen te volgen, zoodat er dan kans op is, dat de zwerm ergens dichter bij huis neerstrijkt. Het is een interessante theorie, maar eigenlijk niet houdbaar. Die oude volksmeeningen berusten gewoonlijk niet op eenige feitelijke basis, en het is veel waarschijnlijker, dat het gedruisch niet den minsten invloed op de bijen heeft.

      Wat betreft het recht van den ijmker, om zijn zwerm in een aangrenzend land te volgen, is het aardig de verzekering te hooren van een van deze oude schrijvers: “als gij ze niet tot neerstrijken kunt brengen, en zij al voortvliegende buiten de grenzen van uw land gaan, dan vergunt u de oude wet van het Christendom hen, waarheen ook, te volgen, opdat gij uw eigendom terug krijgt.” “Maar,” voegt de schrijver er bij: “als uw zwerm zich zóó snel en vèr verwijdert, dat gij ze uit uw gehoor en gezicht verliest, dan verliest ge tegelijk ook alle recht op hun bezit. In dat geval hebt gij wettelijk geen andere keus dan uwe bijen over te laten aan hem die ze het eerst vindt.” Met het oog op verschillende hedendaagsche geschillen over deze zaak, waarbij de uitspraak der wet willekeurig en vaag scheen, is het van belang te wijzen op zulk een oude autoriteit betreffende de rechten van den ijmker.

      Bijna geen détail van de kultuur, waaraan in de middeleeuwen geen bijgeloovigheid of curieus gebruik verbonden was. Allen zonder onderscheid schijnen te gelooven in de oude bewering, zooals zij ook bij Vergilius voorkomt, dat de bijen kleine steentjes bij zich dragen, om als het hevig waait hun vlucht te balanceeren, en er waren er zelfs die dachten, dat zij bloemen aldus gebruikten. Rood gekleurde stoffen werden als zeer hinderlijk voor de bijen beschouwd, en men wordt gewaarschuwd niet in die kleeren gekleed in het bijenpark te verschijnen. Men meende ook, dat de jonge en de oude bijen in de korven van elkaar gescheiden waren. Wat dit betreft is het een bewezen feit, dat op het hoogst van het honingseizoen de bijen in het bovenste gedeelte der korven bijna uitsluitend jonge bijen zijn, die nog niet gevlogen hebben.

      Men vertelt ons ook, dat wanneer er bijen zijn, die ’s avonds nog niet in den korf terugkwamen, de koningin uitgaat om ze op te sporen en hun den weg terug te wijzen. СКАЧАТЬ