Название: Het verhaal van de honingbij
Автор: Edwardes Tickner
Издательство: Public Domain
Жанр: Природа и животные
isbn:
isbn:
Het is bovendien ook eerst in dezen tijd van wetenschappelijke bijenteelt, dat het werk van den ijmker zelf van meer gewicht is. Nu, bij het licht der twintigste-eeuwsche kennis, kan het den dubbelen en zelfs driedubbelen honingoogst produceeren van wat de oude methoden opleverden. Maar de oude korvenbezitters konden niet veel anders doen dan bij het werk van hun bijen toekijken, en hier en daar een-weinig helpende-hand aanleggen. Bijna al de verdienste van wat men toen verkreeg, moet worden toegeschreven aan de bijen zelve, die ontelbare eeuwen te voren hun merkwaardige organisatie en politiek systeem tot volmaking hadden gebracht. Waarschijnlijk lieten de ijmkers, de praktische mannen, die bijen hielden in den ouden tijd, wel met hetzelfde doorzicht de bijen hun gang gaan als de korvenbezitters van de vorige generatie. En in veel opzichten deden zij, wáár zij ingrepen, verkeerd b.v. in de oogenschijnlijk dwaze praktijk van het vernietigen van bijen om de honing te verkrijgen. Maar zelfs dit was niet zóó’n dwaas gebruik, als het heden ten dage schijnt. Het was eenvoudig, naar de kennis van dien tijd, een zaken-kwestie. Hun methode was: de lichtsten en de zwaarsten van hun stand tot den zwavelkuil te veroordeelen. De ervaring had hun geleerd, dat de zwakke kolonies weinig kans hadden door den winter te komen, tenzij zij kunstmatig gevoed werden; terwijl, als de bijen uit de groote kolonies bleven bestaan nadat hun voorraad hun ontnomen was, zij dezelfde verzorging zouden noodig hebben. Het was maar een rekensom. Kunstmatige voeding was toen een veel kostbaarder zaak dan tegenwoordig, en een berekening toonde dat vernietiging het voordeeligst was. Van een modern wetenschappelijk standpunt beschouwd is de slechtste kant van deze behandeling, dat bij het oude stelsel van vernietiging alleen die bijenvolken bleven bestaan, die ingewortelde zwermers waren; terwijl de rustige en werkzame thuisblijvers, die de grootste honingprovisie verzamelden, onveranderlijk werden uitgeroeid. En wanneer wij bedenken, dat de moderne bijenwetenschap er naar streeft het zwermen geheel te onderdrukken, is dit een noodlottige erfenis, die zij ons hebben nagelaten. De gewoonte van zwermen staat het verkrijgen van een ruimen honingoogst heel erg in den weg, en er zal altijd een element van onzekerheid in de honingproductie zijn, zoolang de moderne ijmkers niet een ras van niet-zwermende bijen hebben verkregen.
De bijenmannen van den nieuweren tijd stemmen dus in met het koor van hen, die de oude dwaze gewoonte van het bijen-verbranden afkeuren, meer omdat dit hun de taak heeft opgelegd het werk van eeuwen ongedaan te maken, vóór er eenig teeken van vooruitgang kan zijn, dan uit het algemeen aangenomen beginsel van menschelijkheid.
Hoofdstuk IV
Voor de Stadspoorten
In het zuiden van Sussex, in een dorp dicht aan den groenen rand der “Downs”4 wonen twee ijmkers, die in hun sterk uiteenloopende methoden en hun verschil van uitgangspunt, de uitersten vertegenwoordigen der bijenkultuur, zooals zij in dezen tijd nog gelijktijdig bestaan.
De éen woont in een antiek, met riet bedekt huisje, dat midden in een ouderwetschen Engelschen tuin staat, en de stolpvormige strooien bijenkorven zijn hier en daar neergezet tusschen een wilden groei van al de ouderwetsche Engelsche bloemen.
De ander bewoont een zelfgebouwde keurige villa op een helling, onder bedekking van het dennebosch, dat den heuvel kroont; en hij heeft er een groot modern bijenpark ingericht, dat in alle opzichten aan alle eischen voldoet van de moderne apiarische wetenschap der twee werelden.
Wanneer men op een mooien Meimorgen de dorpsstraat laat liggen en in het open land bij een van deze twee inrichtingen komt, krijgt men den indruk, dat al de romantiek en de legendarische sfeer van de bijenwereld onvermijdelijk moeten gevonden worden in den ouderwetschen bijentuin, waar de zacht gonzende muziek der korven uit het dichtst der bloeiende seringen schijnt te komen en uit den rooden meidoorn en de blauwe eereprijs; want de korven zelf ontdekt men het allerlaatst in deze schitterende bloemenmengeling. Iets poëtisch te verwachten in de andere inrichting – waar op een uitgestrekt terrein, met sintels geplaveid, de moderne bijenkasten, in verschillende kleuren geschilderd, op rijen staan; waar het woonhuis zooals het daar is, uit een der Londensche voorsteden kon zijn overgebracht, evenals de bijgebouwen met hun druk zakelijk bewegen, hun kuchenden petroleummotor en het dreunen van hamer en zaag – zou zijn iets verlangen, dat bespottelijk uit den tijd moest schijnen en zelfs absoluut onmogelijk. Men kon even goed naar kunst in een Ghetto zoeken, als naar eerbied voor oude bijengewoonten in een handelsinrichting als deze, die alleen is opgericht om de honingmarkt te voorzien, zooals een Manchester fabriek zijn stoffen aflevert.
Veel liefhebbers van het buitenleven, in hoofdzaak voetreizende kunstenaars en toevallige wandelaars, zijn met deze vooropgestelde meening naar het dorp getogen, en als zij den ouden bijentuin bezocht hadden en al de oude mooie dingen daar in grooten overvloed vonden, gingen zij niet verder en werden niet wijzer. Zij slenterden langs de netjes afgezette slingerpaadjes van den tuin met zijn ouderwetschen eigenaar; zij bukten zich onder priëelen van levend goud en purper; waadden door zeeën van scharlaken papavers en blauwe vergeet-mij-niet en taankleurige resida; zij ontdekten oude bijenkorven in allerlei onverwachte schaduwrijke hoekjes, en doken onder in middeneeuwschheid tot aan hun ooren. Zelfs het gonzen der bijen scheen hun iets te vertellen uit vervlogen tijden. Neen, alléén een hopelooze Vandaal zou zijn bijen in een van die leelijke vierkante kasten kunnen stoppen, en dan van hen verwachten, dat zij honing zouden zoeken op de oude, harmonieuse, gelukkige manier, door de eeuwen gesanctionneerd. En zoo waagden zij zich nooit den heuvel op naar het groote bijenpark, maar bleven in het tuintje beneden, en luisterden uren achtereen naar het aardige praten van den grijzen eigenaar in zijn gesmokte kiel, of zij stonden heldhaftig onder aan den ladder als hij er opklom om een zwerm los te maken van een ouden bemosten appelboom, en zij hielpen hem de nieuwe strooien korven uit te wrijven met handenvol munt en lavendel, en maakten grillige kunstelooze muziek met den huissleutel op een ouden ijzeren pan, als de zwerm te hoog in de lucht was.
Zeker er viel veel te leeren op rustige dagen, in den ouden bijentuin, vooral in de Meimaand. Vóór de eerste zwermen op het punt waren de korven te verlaten.
Het eerste waar men zich op had toe te leggen, was zich tusschen de bijen te bewegen en tusschen de korven te blijven staan, zonder zich te laten verontrusten door hun onophoudelijke en dikwijls beangstigende nadering. Want hoeveel vertrouwen men ook moge stellen in des ijmkers verzekeringen, dat zijn bijen nooit steken, het getuigt toch van onversaagdheid als men zijn volkomen gelijkmoedigheid kan behouden, terwijl de bijen zich onophoudelijk op handen en gezicht en overal neerzetten, en een geheel vliegend regiment steeds vijandig om onze ooren bromt. Zij zullen geen kwaad doen, dat weten wij, als men zich maar stil blijft houden. Maar de neiging zich om te draaien en te vluchten, of tenminste die gewiekte atomen af te weren met woest zwaaiende armbewegingen, wordt voor den nieuweling bijna onweerstaanbaar. Men verzekert hem, dat zij op die wijze alléén hun nieuwsgierigheid uitdrukken en trachten te bevredigen; en dat zij daarna in alle onschuld naar den korf terugvliegen om daar bij de heerschende machten een goed getuigenis van hem af te leggen. Maar hij weet wel, dat die getuigenis volstrekt niet altijd bevredigend is. Er zijn tenminste eenige rampzalige individuen op de wereld, die zich geen twaalf meter bij den korf durven wagen zonder meedogenloos bestookt te worden, en opgejaagd tot op minstens een kwart mijl afstands, door een nijdig vendel van deze gestrenge maagden. Bovendien komt het menigmaal voor bij een zekere weersgesteldheid – als er onweer dreigt en de lucht zwaar en stil is – dat de bijen hun dolken steken in iedere menschelijke huid, zelfs in die van hun eigenaar, die een heel seizoen onaangerand in hun midden verkeerde. Er is dus voor ieder die te dicht bij bijenkorven komt een noodlottige kwade kans; hij heeft een gewaarwording alsof hij onder het vuur van den vijand staat – zeker een heel nuttige oefening in zelfbeheersching, maar die voor de vreesachtigen moeilijk kan gerekend СКАЧАТЬ
4
Downs: heuvelen.