Nederlandsche dames en heeren: Novellen. Brink Jan ten
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Nederlandsche dames en heeren: Novellen - Brink Jan ten страница 7

Название: Nederlandsche dames en heeren: Novellen

Автор: Brink Jan ten

Издательство: Public Domain

Жанр: Зарубежная классика

Серия:

isbn:

isbn:

СКАЧАТЬ aan 't zonderling verschil denkt, 't welk de arme, betaalde gouvernante binnen weinige oogenblikken met de bont getooide, feestvierende parvenus-familie en de misschien nog bonter getooide gasten zal vormen.

      Mlle de Tourzel nam reeds door hare verschijning ieder voor zich in. Haar oogopslag en uiterst bekoorlijke glimlach schenen bestemd om ieder hart stormenderhand te veroveren. Welk een eenvoud, welk eene gratie in de keuze van haar feestkleed. De laaguitgesneden, zwartzijden japon, de zwart kanten pelerine daarover hoog aan den hals met eene enkele diamanten speld vastgehecht, de witte camelia als eenig kapsel, alles zoo onopgesmukt en zoo welgekozen – waarborgden haar reeds vooraf den schoonsten triumf over hare omgeving, den triumf van den goeden smaak en den fijnbeschaafden geest.

      „Zoo, heb je er die bloemen toch naar toe gesleept, juffrouw Tourzel! Laat ze nu maar staan! 't Is maar om de plaats, die ze innemen, vat je!”

      De spreker was Jasper Jodocus van der Comme, makelaar enz. enz. Zie hem eene seconde aan, uit iederen trek van zijn gezicht, uit iedere bijzonderheid van zijn kostuum spreekt de hooglijk met zijne eigene heerlijkheid ingenomen ceremoniemeester. Hij heeft een reusachtigen strik uit zijne rotsharde witte das weten saam te knutselen van zoo groote symmetrie, dat hij het hoofd nauw durft te bewegen, uit vreeze iets te bederven. In zijn knoopsgat zwelt eene kokarde van vuurrood en wit satijn lint, aan den ketting van zijn uurwerk zijn eenige buitengewone fraaiigheden en medaillons aangebracht.

      Mlle de Tourzel had schielijk opgezien, toen ze zijne stem vernam, en daarna den blik afgewend, en haar fijnen, kanten zakdoek even aan den mond gebracht.

      „Ik weet niet, of je al op de hoogte van de zaken bent, juffrouw Tourzel!” – ging Jasper voort. – „Als al de gasten zitten, de dames namelijk, de heeren kunnen tusschen den muur en de stoelen der dames staan…”

      „Permettez! Maar wie zal de gasten ontvangen?”

      „O! dat komt van zelf in orde… u, bij voorbeeld, juffrouw!”

      „De grâce, dat zou niet passend zijn! Me dunkt, een ceremoniemeester, zoo vindingrijk, zoo adroit, als u, meneer Van der Comme, moest zichzelven die taak hebben toegewezen!”

      Jasper lachte goedkeurend. Mlle de Tourzel hield even de fijne, witte, wonderfraaie hand aan de lippen.

      „Nu, we zullen zien… Maar, zooals ik zeide, als al de gasten gekomen zijn, ga ik Caspar, Mina en de kinderen waarschuwen. Ik keer hier terug, en bericht den menschen, wat er komen zal, vat je! Ik deel de gedichten-verzameling rond, voor deze gelegenheid door de leden der Rederijkerkamer: Sic itur ad astra expresselijk vervaardigd…”

      „Hebben al die heeren zich in onkosten van verzen gestoken. 't Ontbreekt hier waarlijk niet aan dichters te Amsterdam!”

      „Daarop laat ik de muzikanten komen, om de wijs te spelen van 't eerste gezang: Marlborough s'en va-t-en guerre, vat je? Dan kan de trein binnentreden. Eerst ga ik zelf, dan kleine Mina en Jet, dan de koperen Bruidegom en Bruid, dan kleine Jasper, en eindelijk de zes orde-commissarissen. Als men goed en wel gezeten is, geef ik kleinen Jasper het woord, om zijn zegenwensch uit te spreken, welken ik zelf voor hem heb gesteld. Heeft hij dien reeds voor u opgezegd, juffrouw Tourzel?”

      „Ik ben gouvernante der beide meisjes, meneer Van der Comme!”

      „Ja, maar je hadt beloofd, mij zooveel mogelijk te helpen, om het ondeugend manneke zijne les te leeren!”

      „O! quant à ça, ik heb hem eens gevraagd hoe het met de aanspraak van oom Jasper stond en toen heeft hij zulk een afschuwelijk gezicht gezet, dat ik hem rustig zijn weg liet gaan. U weet, dat ik den jongeheer Jasper geheel aan 't bestuur zijner private onderwijzers overlaat, en ik vermoedde, dat hij onder uwe leiding vooral wonderen zou doen!”

      „We willen het hopen. Nu, na zijne aanspraak zullen Jet en kleine Mina hare liedjes zingen… Sakkerloot, dat heeft je toch zeker genoegen gedaan, juffrouw Tourzel, ik heb het juist zoo beschikt, om je élèves eens te doen uitkomen!”

      „Merci, monsieur! Ze kunnen het perfect opzeggen, en zingen het zoo goed het wil. De woorden zijn kostelijk en het air– neen het air is charmant: Du bist der beste Bruder auch nicht!”

      Een lichte blos vloog over het voorhoofd der bevallige Zwitsersche. Ze keek oplettend naar 't veelkleurig Smyrnaasch tapijt, en sloot de oogen met een flauw zweempje van toorn.

      „Och! het een is zoo goed als het ander! Als je een lied wilt maken, moet je natuurlijk eene wijs hebben. Nu neem ik altijd die wijs, welke mij 't eerst invalt. 't Doet me plezier, dat het je bevalt!”

      „En daarmee zal wel het eerste bedrijf van de feestelijkheid gesloten zijn?”

      „Nog niet. Na het liedje van de kinderen, kies ik er een ander uit de verzameling van feestzangen voor deze gelegenheid door de leden der Rederijkerkamer: Sic itur ad astra expresselijk… Sakkerloot! daar komt een rijtuig aanrollen, ik ga de commissarissen van orde waarschuwen!”

II

      De drukte in de vestibule neemt hoe langer hoe meer toe. Eene lange rij van vigilantes rangschikt zich daarbuiten op de Heerengracht. Telkens stapt een nieuw paar feestelijk gekleede gasten naar het domein der drie kornetjes. Daar is een luid gefladder van veelkleurige linten, een ruischen van zijden en gazen balkleedjes, een gemengde geur van allerlei double-extraits en Rimmel-bouquets te genieten, daar wordt schielijk eene speld gevraagd aan Leentje, Koosje of Klaartje, dan wordt het gezicht recht vroolijk en prettig geplooid, dan trekt men uiterst voorzichtig een paar nieuwe witte balhandschoenen aan, en grijpt men den arm van den eersten heer, die zich vertoont… of gaat men alleen, zoo er zich geen aanbiedt.

      Want, schoon dit de taak der orde-commissarissen is, schijnen dezen er zich luttel om te kreunen, of ze naar eisch vervuld wordt. 't Zijn een zestal jongelui, die orde-commissarissen, met bleeke troniën, kleine, zeer zorgvuldig opgemaakte kneveltjes en half gesloten oogen. Daar is eene dame van middelbare jaren alleen naar binnengekomen. 't Is waar, haar voorkomen is wat ouderwetsch – er is wat al te eenvoudigs in hare kleeding – wat onbevalligs in haar gelaat, en daarom heeft mejuffrouw Anna Geertruida van der Comme, eigen nicht van den feestvierenden gastheer, zich geheel alleen naar de receptiezaal moeten begeven, waar niemand naar haar omziet. Want ze is arm en afhankelijk. – „Een lastpost voor de familie, vat je!” – pleegt Jasper Jodocus te zeggen, terwijl hij luide met zijn horlogeketting rammelt.

      Let op welk een ijver zich eensklaps bij de heeren orde-commissarissen ontwikkelt, nu een vijftal jongedames en een bejaard heer met een gouden bril binnentreden. 't Is de heer Zilverlink, een zeer gegoed makelaar in edele metalen, en zijne vijf zeer knappe dochters. Al deze dames zijn uiterst prachtvol in wit gaas getooid met kersroode, hemelsblauw of saffraangele linten, allen hebben een heuveltje van witte en andere rozen boven op de roetzwarte vlechten of krullen. De commissarissen lachen en buigen en bieden den arm aan, alles met de volkomenste onbevalligheid en de volmaakste smakeloosheid.

      Het salon en de aangrenzende vertrekken zijn nu bijna gevuld. De dames hebben de rijen stoelen ingenomen. De heeren houden zich bij den ingang van de laatste suite bijeen, of ze ernstig beraadslaagden over gewichtige staatszaken. Maar ze spraken zeer weinig, en glimlachen gedurig zoo welwillend tegen elkander, of ze het volkomen eens waren over alle mogelijke zaken. De dames fluisteren saam, of nemen elkaar van ter zijde op. Mevrouw Berghuysen heeft zeer veel aan mejuffrouw Rotsenaer te zeggen. Ze vindt het al heel mal, dat de twee leelijke dochters van den rijken wijnkooper Van Menghelen gevraagd zijn, dat de vijf dames Zilverlink en de twee Van Noorts gekomen zijn. Onder de roos wil ze mejuffrouw Rotsenaer wel meedeelen, hoe Berghuysen er eerst zeer tegen was, dat Agathe en Anne zouden gaan, want er was altijd zoo iets raars bij de Van der Commes, en dan, zulke late partijen deugden niet СКАЧАТЬ