Agent Nul. Джек Марс
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Agent Nul - Джек Марс страница 8

Название: Agent Nul

Автор: Джек Марс

Издательство: Lukeman Literary Management Ltd

Жанр: Шпионские детективы

Серия:

isbn: 9781094305424

isbn:

СКАЧАТЬ

      De naaldjes tikten gestaag op een lijn.

      “Begrijpen jullie het dan niet?” Hoewel Reid wilde schreeuwen, probeerde hij uit alle macht kalm te blijven. “Jullie hebben de verkeerde persoon. Wie het ook is die jullie zoeken, ik ben het niet.”

      De ondervrager brieste, maar verder kwam er geen reactie. De woesteling hield zijn handen in elkaar geklemd voor zijn lichaam. Zijn aderen contrasteerden sterk met zijn huid.

      “Heb je ooit een man ontmoet die Sjeik Mustafar heet?” vroeg de ondervrager.

      Reid schudde zijn hoofd. “Nee.”

      “Hij liegt!” De lange, magere man betrad de kamer – een van de andere twee mannen die hem in zijn huis belaagd hadden, dezelfde die hem de eerste keer zijn naam had gevraagd. Hij schreed naar binnen met lange passen, en richtte een vijandige blik op Reid. “De machine kan misleid worden. Dat weten we.”

      “Er zou een teken moeten zijn,” antwoordde de ondervrager kalm. “Lichaamstaal, zweet, hartslag…Alles doet aannemen dat hij de waarheid vertelt.” Reid bedacht dat ze Engels spraken voor hem.

      De lange man draaide zich om en ijsbeerde door het betonnen kamertje, intussen boos prevelend in het Arabisch. “Vraag hem over Teheran.”

      “Heb ik gedaan,” antwoordde de ondervrager.

      De lange man draaide zich met een ruk om naar Reid. Hij was razend. Reid hield zijn adem in en wachtte tot hij weer een dreun zou krijgen.

      In plaats daarvan hervatte de man het ijsberen. Hij sprak snel in het Arabisch. De ondervrager antwoordde. De woesteling staarde naar Reid.

      “Alstublieft! zei hij luid over hun geklets heen. “Ik ben niet wie u denkt dat ik ben. Ik heb geen herinnering van iets van wat u gevraagd heeft…”

      De lange man zweeg abrupt en sperde zijn ogen wijd open. Hij gaf zichzelf bijna een klap tegen het voorhoofd, en sprak toen opgewonden met de ondervrager. De onbewogen man in de kufi aaide over zijn kin.

      “Mogelijk,” zei hij in het Engels. Hij stond op en pakte Reids hoofd tussen zijn beide handen.

      “Wat is dit? Wat gaat u doen?” vroeg Reid. De vingertoppen van de man betastten langzaam zijn schedel.

      “Stil,” zei de man botweg. Hij voelde over Reids haargrens, zijn nek, zijn oren – “Ah!” zei hij scherp. Hij babbelde tegen zijn kameraad, die op hen afvloog en hardhandig Reids hoofd naar een kant rukte.

      De ondervrager liet een vinger over Reids slaapbeen glijden, het stukje bot net achter zijn oor. Er was een langwerpige bobbel onder de huid, nauwelijks groter dan een rijstkorreltje.

      De ondervrager blafte iets tegen de lange man, en de laatste verliet haastig de kamer. Reids nek deed pijn door de vreemde hoek waarin ze zijn hoofd hielden.

      “Wat? Wat gebeurt er?” vroeg hij.

      “Dit knobbeltje, hier,” zei de ondervrager, die er zijn vinger weer over liet gaan. “Wat is dit?”

      “Dat…dat is maar een botvergroeiing,” zei Reid. “Het zit daar sinds ik in een auto-ongeluk zat, toen ik ergens in de twintig was.”

      De lange man kwam snel terug, ditmaal met een plastic dienblad. Hij zette het neer op het karretje, naast de leugendetector. Ondanks het gedempte licht en de vreemde hoek van zijn hoofd, kon Reid duidelijk zien wat er op dat dienblad lag. Zijn maag kneep zich samen van angst.

      Het dienblad huisde een aantal scherpe, zilveren werktuigen.

      “Waarvoor zijn die?” Zijn stem klonk paniekerig. Hij wrong zich tegen de touwen waarmee hij vastgebonden was. “Wat doen jullie?”

      De ondervrager snauwde een kort bevel aan de woesteling. Hij deed een stap voorwaarts, en Reid werd bijna verblind door de plotselinge felheid van de operatiekamerlamp.

      “Wacht…wacht!” riep hij. “Vertel me gewoon wat jullie willen weten!”

      De woesteling greep Reids hoofd met zijn grote handen en hield het stevig vast, waardoor hij niet kon bewegen. De ondervrager koos een werktuig – een scalpel met een dun lemmet.

      “Doe het alstublieft niet…doe het niet…” Reid ademde met horten en stoten. Hij hyperventileerde bijna.

      “Sst,” zei de ondervrager kalm. “Je doet er goed aan stil te blijven zitten. Ik wil je oor er niet afsnijden. Of in ieder geval niet per ongeluk.”

      Reid schreeuwde het uit toen het mes in de huid achter zijn oor sneed, maar de woesteling hield hem in bedwang. Iedere spier in zijn lichaam stond op strak.

      Een vreemd geluid kwam hem ter ore – een zachte melodie. De ondervrager zong een wijsje in het Arabisch terwijl hij in Reids hoofd zat te snijden.

      Hij liet de bloederige scalpel op het dienblad vallen terwijl Reid kleine teugjes adem door zijn tanden siste. Toen reikte de ondervrager naar een punttang.

      “Ik vrees dat dit maar het begin was,” fluisterde hij in Reids oor. “Wat nu volgt gaat echt pijn doen.”

      De tang greep iets in Reids hoofd vast – was het zijn bot? – en de ondervrager rukte. Reid gilde het uit toen een withete pijn door zijn brein schoot en naar zijn zenuwuiteinden pulseerde. Zijn armen trilden. Zijn voeten sloegen tegen de grond.

      De pijn werd steeds sterker totdat Reid dacht dat hij het niet meer aan zou kunnen. Bloed suizde in zijn oren, en zijn eigen gillen klonken als van verre. Toen dimde de operatiekamerlamp, en de randen van zijn gezichtsveld verduisterden terwijl hij zijn bewusteloos verloor.

      HOOFDSTUK DRIE

      Toen Reid drieëntwintig was, kreeg hij een auto-ongeluk. Het stoplicht was op groen gesprongen en hij reed langzaam het kruispunt op. Een pickup truck reed door rood en knalde op zijn passagierszijde. Zijn hoofd sloeg tegen het raam. Enkele minuten was hij bewusteloos.

      Zijn enige verwonding was het gebroken slaapbeen op zijn schedel. Het genas prima; het enige bewijs van het ongeluk was de kleine bobbel achter zijn oor. De dokter had hem verteld dat het een vergroeid bot was.

      Het gekke aan het ongeluk was dat hoewel hij zich de gebeurtenis voor de geest on halen, hij zich geen pijn voor de geest kon herinneren – niet terwijl het gebeurde, en ook niet daarna.

      Maar nu voelde hij het wel. Toen hij weer bij kwam was er een bonzende, martelende pijn bij het kleine stukje bot achter zijn linkeroor. De operatiekamerlamp scheen weer in zijn ogen. Hij kneep zijn ogen samen en kreunde zachtjes. De kleinste beweging met zijn hoofd had een nieuwe steek in zijn nek tot gevolg.

      Plotseling flitsten zijn gedachten ergens naar. Het felle licht in zijn ogen was helemaal niet de lamp.

      De middagzon brandde tegen de blauwe, kraakheldere lucht. Een A-10 Warthog vloog over. Hij helde naar rechts en begon hoogte te verminderen over de platte, grauwe daken van Kandahar.

      Het visioen liep niet vloeiend door. Het kwam in flitsen, als foto’s op een rij; alsof je iemand onder stroboscooplicht zag dansen.

      Je staat СКАЧАТЬ