Agent Nul. Джек Марс
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Agent Nul - Джек Марс страница 7

Название: Agent Nul

Автор: Джек Марс

Издательство: Lukeman Literary Management Ltd

Жанр: Шпионские детективы

Серия:

isbn: 9781094305424

isbn:

СКАЧАТЬ kon hij hen ervan overtuigen dat hij was wie hij zei dat hij was? Reids hartslag verdubbelde toen de harde realiteit hem een slag toebracht. Het was niet onwaarschijnlijk dat hij in deze kamer zou sterven. “Ik vertel u de waarheid!” drong hij aan. Plotseling stroomden de woorden uit hem als een vloedgolf. “Mijn naam is Reid Lawson. Kunt u me toch alstublieft vertellen waarom ik hier ben. Ik snap niet wat er gebeurt. Ik heb niets gedaan-“

      De man sloeg Reid met de achterkant van zijn hand over de mond. Zijn hoofd werd wild naar een kant geslingerd. Hij hapte naar adem toen de stekende pijn zich door zijn nieuw-gespleten lip verspreidde.

      “Je naam.” De man veegde bloed van de gouden ring aan zijn hand af.

      “Ik h-heb het u verteld,” stotterde hij. “M-mijn naam is Lawson.” Hij verslikte zich in een snik. “Geloof me alstublieft.”

      Hij waagde het op te kijken. Zijn ondervrager staarde hem onbewogen en koud aan. “Je naam.”

      “Reid Lawson!” Reid voelde zijn gezicht warm worden terwijl de pijn omsmolt tot woede. Hij wist niet wat hij anders moest zeggen, wat ze van hem wilden horen. “Lawson! Het is Lawson! U kunt het controleren op mijn…mijn…” Nee, ze konden zijn legitimatie niet controleren. Hij had zijn portemonnee niet bij zich gehad toen de drie Moslimmannen hem ontvoerd hadden.

      “Tsk,” zei zijn ondervrager, en stootte toen zijn benige vuist in Reids middenrif. Weer werd de lucht uit zijn longen gedreven. Een hele minuut lang kon Reid niet inademen; tenslotte lukte het weer met een rochelende teug. Zijn borst brandde verschrikkelijk. Zweet stroomde over zijn wangen en brandde zijn gespleten lip. Zijn hoofd hing slap naar beneden, zijn kin tussen zijn schouderbladen, terwijl hij een golf van misselijkheid probeerde tegen te houden.

      “Je naam,” herhaalde zijn ondervrager kalm.

      “Ik…Ik weet niet wat u wilt dat ik zeg,” fluisterde Reid. “Ik weet niet waar u naar op zoek bent. Maar ik ben het in ieder geval niet.” Was hij zijn verstand aan het verliezen? Hij wist zeker dat hij niets had gedaan om deze behandeling te verdienen.

      De man met de kufi leunde weer voorover. Ditmaal pakte hij Reids kin voorzichtig met twee vingers vast. Hij tilde zijn hoofd op en dwong Reid om hem recht in de ogen te kijken. Zijn smalle lippen verbreedden zich tot een halve grijns.

      “Vriend,” zei hij, “dit gaat veel, veel erger worden voordat het verbetert.”

      Reid slikte en proefde koper achter in zijn keel. Hij wist dat bloed een braakmiddel was; van twee kopjes vol zou hij gaan overgeven, en hij was al misselijk en duizelig.

      “Luister toch naar me,” smeekte hij. Zijn stem klonk beverig en bedeesd. “De drie mannen die me meegenomen hebben, die kwamen naar 22 Ivy Lane, waar ik woon. Mijn naam is Reid Lawson. Ik ben hoogleraar Europese Geschiedenis aan Columbia University. Ik ben weduwnaar, met twee tien…” Hij weerhield zichzelf. Tot nu toe hadden zijn ontvoerders geen teken gegeven dat ze van het bestaan van zijn dochters afwisten. “Als dat niet is waar u naar op zoek bent, kan ik u niet helpen. Alstublieft. Dit is de waarheid.”

      De ondervrager staarde hem een lang moment aan zonder met zijn ogen te knipperen. Toen blafte hij op scherpe toon iets in het Arabisch. Reid kromp ineen van de plotselinge uitbarsting.

      De dwarsbalk gleed weer open. Over de schouder van de man kon Reid nog net de contouren van een zware deur zien toen die openzwaaide. De deur leek gemaakt te zijn van een soort metaal, ijzer of staal.

      Deze kamer, besefte hij, was gebouwd als gevangeniscel.

      Een silhouet verscheen in de deuropening. De ondervrager riep iets in zijn moedertaal, en het silhouet verdween. Hij grijnde naar Reid. “We zien wel,” zei hij simpelweg.

      Er klonk een veelzeggend, knarsend geluid van wielen, en het silhouet verscheen weer. Ditmaal duwde het een stalen karretje de kleine betonnen kamer in. Reid herkende de transporteur als de stille, kolossale woesteling die naar zijn huis was gekomen. Hij had nog steeds de niet-aflatende frons op zijn gezicht.

      Op het karretje zat een ouderwetse machine, een bruine doos met een dozijn knopjes en wijzers en dikke zwarte kabels die aan een kant van de machine aangesloten waren. Aan het andere einde was een rol wit papier waarop vier dunne naalden drukten.

      Het was een leugendetector – waarschijnlijk even oud als Reid zelf, maar desalniettemin een leugendetector. Hij zuchtte half-opgelucht. In elk geval zouden ze nu zeker weten dat hij de waarheid vertelde.

      Wat ze daarna met hem zouden doen…daar wilde hij maar niet aan denken.

      De ondervrager wond sensoren van klittenband om twee van Reids vingers, een band om zijn linkerbicep, en twee koorden om zijn borst. Hij nam weer plaats op de stoel, toverde een potlood uit zijn zak tevoorschijn, en stak het uiteinde met het roze gummetje in zijn mond.

      “Je weet wat dit is,” zei hij simpelweg. “Je weet hoe het werkt. Als je iets zegt buiten de antwoorden op mijn vragen, doen we je pijn. Begrepen?”

      Reid knikte eenmaal. “Ja.”

      De ondervrager zette een schakelaar om en friemelde aan de knopjes van de machine. De fronsende woesteling stond aan zijn schouder. Hij blokkeerde het licht van de operatiekamerlamp en staarde neer op Reid.

      De dunne naaldjes dansten lichtjes tegen de rol wit papier en lieten zo vier zwarte sporen achter. De verhoorder markeerde het vel met een krabbeltje, en wendde toen weer zijn kille blik naar Reid. “Welke kleur heeft mijn hoed?”

      “Wit,” antwoordde Reid zachtjes.

      “Welk diersoort ben jij?”

      “Mens.” De ondervrager was een basis aan het vaststellen voor de aankomende vragen – gewoonlijk vier of vijf bekende waarheden zodat hij kon controleren of er leugens werden verteld.

      “In welke stad woon je?”

      “New York.”

      “Waar ben je nu?”

      Reid schamperde bijna. “In een…in een stoel. Ik weet het niet.”

      De ondervrager maakte periodieke markeringen op het papier. “Wat is je naam?”

      Reid deed zijn best om met vaste stem te spreken. “Reid. Lawson.”

      Alledrie bekeken ze de machine. De naaldjes gingen onverstoord voort; er waren geen bijzondere pieken of dalen in de kraslijntjes.

      “Wat is je beroep?” vroeg de ondervrager.

      “Ik ben hoogleraar Europese Geschiedenis aan Columbia University.”

      “Hoe lang ben je hoogleraar aan de universiteit geweest?”

      “Dertien jaar,” antwoorde Reid naar waarheid. “Ik was vijf jaar lang assistent-hoogleraar en toen zes jaar lang adjunct-hoogleraar in Virginia. Ik ben de laatste twee jaar hoogleraar in New York.”

      “Ben je ooit in Teheran geweest?”

      “Nee.”

      “Ben je ooit in Zagreb geweest?”

      “Nee!”

      “Ben je ooit in Madrid geweest?”

      “N-ja. СКАЧАТЬ