Название: De Koopman van Venetië
Автор: Уильям Шекспир
Издательство: Public Domain
Жанр: Драматургия
isbn:
isbn:
(Beiden af.)
Tweede Bedrijf
Eerste Tooneel
Belmont. Een vertrek in Portia’s woning.
Trompetgeschal. De Prins van Marocco met zijn Stoet, Portia, Nerissa en anderen van haar Gevolg komen op.
Versmaad mij om mijn kleur niet; ’t is de donkre
Livrei der helle zon, in wier nabijheid
Ik ben geboren en mijn zetel heb.
Maar koom’ de blankste jongling van het noorden,
Waar Febus’ gloed de ijskegels nauwlijks smelt,
En om uw min verwond’ zich elk van ons,
Tot proef, wiens bloed het roodst is, ’t zijn of ’t mijn.
’k Verklaar u, jonkvrouw, dit gelaat deed zelfs
Den stoutste sidd’ren; ’k zweer u bij mijn min,
Dat het de fierste maagden van het zuid
Bekoren kon; en ’k ruilde niet mijn kleur,
Dan om, mijn koningin, uw hart te stelen.
Mijn keuze, prins, wordt niet alleen geleid
Door wat een ijdel meisjeshart begeert;
De loterij, waaraan mijn toekomst hangt,
Ontneemt mij zelfs het recht van eigen keus;
Maar had mijn vader in zijn wijsheid mij
Niet zoo beperkt, en mij niet opgelegd
Slechts hem als echtgenoot te aanvaarden, die
Mij op de wijze wint, die ik u noemde,
Dan ware uw uitzicht, wijdvermaarde prins,
Wel even schoon als dat van eenig ander,
Die vóór u naar mij dong.
Die vóór u naar mij dong. Reeds hiervoor dank.
Ik bid u dus, geleid mij tot de kastjes,
Om mijn geluk te toetsen. Bij deez’ kling, —
Die aan den Sophi, en een Perzisch prins,
Voor wien de Sultan Soliman driemaal
Het veld moest ruimen, ’t leven nam, – ik zou
Den fiersten blik der aard nog overfonklen,
Het kloekste hart der aard nog overtrotsen,
Aan de berin haar zuiglingwelpen nemen,
Den leeuw beschimpen, brullende om een prooi,
Voor uw bezit, signora. Maar helaas!
Als Hercules en Lichas met den teerling
Uitmaken wie het dapperst is, dan doet
Wellicht de zwakste hand den hoogsten worp,
En moet Alcides voor zijn schildknaap wijken;
En zoo kan mij, als blind geluk beslist,
Ontgaan, wat aan een mindren man ten deel valt,
Zoodat ik sterf van smarte.
Zoodat ik sterf van smarte. Zoo is ’t lot!
Beslis dus, dat gij afziet van de keus,
Of zweer vooraf, dat, als gij aav’rechts kiest,
Gij u verbindt om nimmermeer een vrouw
Ten echt te vragen. Overweeg dus wel.
Ik zweer het, nimmer! Kom, de keus gewaagd!
Neen, eerst uw eed voor ’t altaar. Na den noen
Beproeft ge uw lot.
Beproeft ge uw lot. Gelukstèr, toon uw macht,
Nu ’t zaligst heil of diepste ellend’ mij wacht!
(Trompetgeschal. Allen af.)
Tweede Tooneel
Venetië. Een straat.
Lancelot Gobbo komt op.
Zeker, mijn geweten zal wel toegeven, dat ik van dezen jood, mijn meester, wegloop. De booze is mij op de hielen, en verzoekt mij, en zegt: „Gobbo, Lancelot Gobbo”, of „goede Gobbo”, of „goede Lancelot Gobbo, sta op, haal je beenen na je, loop weg”. Mijn geweten zegt: „neen; pas op, brave Lancelot”, of, zooals daareven, „brave Lancelot Gobbo, ga niet op den loop; stamp met je hielen, dat je den brui geeft van dat wegloopen”. Goed, maar de verbenedijde booze drijft mij aan, mij weg te pakken, en zegt: „Loop” zegt de booze, „voort!” zegt de booze, „in ’s hemels naam; heb een hart in ’t lijf”, zegt de booze, „en loop weg”. Goed, maar mijn geweten werpt zich om den hals van mijn hart en zegt op wijzen toon tot mij: „mijn brave vriend Lancelot, gij zoon van een braaf man”, – of liever van een brave vrouw, want, inderdaad, van mijn vader gesproken, daar was wel een luchtje aan, hij had zoo zekere neigingen, zoo wat smaak in – , nu, mijn geweten dan zegt: „Lancelot, blijf”, „blijf niet” zegt de booze; „blijf”, zegt mijn geweten. Geweten, zeg ik, uw raad is goed; Booze, zeg ik, uw raad is ook goed; als ik aan mijn geweten gehoor geef, zou ik blijven bij den jood, mijn meester, die (God straffe mij, als ik lieg!) een soort van duivel is: en als ik van den jood wegliep, zou ik aan den booze gehoor geven, die, met verlof gezegd, de Duivel zelf is. Want dit is zeker, dat de jood de gevleeschelijkte duivel is; en, op mijn geweten, mijn geweten is een hard soort van geweten, dat het mij wil aanraden bij den jood te blijven. De booze geeft mij den besten vriendenraad; ik wil op den loop gaan, Booze; mijn hielen zijn tot uw dienst; ik wil op den loop gaan.
(De oude Gobbo komt op, met een mand.)
Mosjeu, jonge heer, gij, wees zoo goed en zeg mij, wat is de weg naar mijnheer den jood zijn huis?
(ter zijde). Och hemel, daar is mijn echte vleeschelijke vader; hij heeft meer dan zand, hij heeft kiezel in zijn oogen en kent mij niet. – Ik wil toch eens wat excrementen met hem nemen.
Mosjeu, jonge heer, wees zoo goed en zeg me, wat is de weg naar mijnheer den jood zijn huis?
Sla bij den eersten draai rechtsom, maar bij den allereersten draai linksom; maar onthoud, sla bij den allerallereersten draai noch rechts noch links om, maar sla dadelijk na een poos kaarsrecht af naar het huis van den jood.
Sapperment, dat zal een moeilijke weg wezen om te vinden. Kunt ge mij zeggen, of zekere Lancelot, die bij hem dient, bij hem dient of niet?
Spreek je van den jongen mosjeu Lancelot? – (Ter zijde). Nu opgepast, nu leg ik hem het vuur aan de schenen. – Spreek je van den jongen mosjeu Lancelot?
Geen mosjeu, heer, maar de zoon van een armen drommel; zijn vader is, al zeg ik het zelf, een brave doodarme kerel, en, Gode zij dank, heel welvarend.
Wel, laat zijn vader wezen wat hij wil, wij spreken nu van den jongen mosjeu Lancelot.
Uw gehoorzame dienaar, en СКАЧАТЬ