Название: De Koopman van Venetië
Автор: Уильям Шекспир
Издательство: Public Domain
Жанр: Драматургия
isbn:
isbn:
Juist, mejonkvrouw. Van alle mannen, die mijn dwaze oogen ooit gezien hebben, was hij wel het meest een schoone vrouw waard.
Hij staat mij nog goed voor, en naar mijn herinnering is uw lof niet onverdiend. – Wel, wat is er?
(Een Bediende, komt op.)
Mejonkvrouw, de vreemde heeren vragen naar u om afscheid te nemen; en zoo even komt daar een voorrijder van een nieuwen, den prins van Marocco, die het bericht brengt, dat de prins, zijn meester, nog van avond hier zal zijn.
Als ik dien nieuwen zoo van ganscher harte welkom kon heeten, als ik de anderen vaarwel zeg, zou ik verheugd wezen over zijn aankomst, als hij het binnenste heeft van een heilige en de huidkleur van een duivel,
Dan groette ik liever hem als boetgezant,
Dan dat ik hem mijn hand verpand.
Kom, Nerissa. – Knaap, ga voor, maak voort. —
Gaat één vrijer uit de poort,
Dan wordt weer de stap van een ander, die nadert, gehoord.
(Allen af.)
Derde Tooneel
Venetië. Een plein.
Bassanio en Shylock komen op.
Drieduizend dukaten, – goed!
Voor drie maanden, Shylock.
Voor drie maanden – goed!
En, zooals ik zeide, Antonio zal er borg voor zijn.
Antonio zal er borg voor zijn, – goed!
Kunt gij mij helpen? Wilt ge mij het genoegen doen? Mag ik uw antwoord weten?
Drieduizend dukaten, voor drie maanden, en Antonio borg.
En uw antwoord – ?
Antonio is een goed man.
Hebt gij ooit eenigszins het tegendeel van hem gehoord?
O, neen, neen, neen, neen; – maar ik meende, toen ik zeide, dat hij een goed man is, zooals ge wel begrijpt, dat hij er goed voor is, – hoewel van zijn goed kan men eigenlijk maar bij onderstelling spreken; hij heeft een galjoen op weg naar Tripoli, een ander naar Indië, en hij heeft, zooals ik op den Rialto vernam, een derde naar Mexico, een vierde naar Engeland – en hij heeft nog meer varende have, – overal verspreid. Maar schepen zijn maar planken en matrozen zijn maar menschen, en er zijn landratten en waterratten, landdieven en waterdieven, ik bedoel zeeroovers; en dan heb je nog het gevaar van water en wind en klippen; maar toch, de man is er wel goed voor; drieduizend dukaten; – mij dunkt, ik zou zijn borgtocht wel kunnen aannemen.
Daar kunt ge zeker van zijn.
Ik wil er zeker van zijn; en om er zeker van te zijn, wil ik er mij op bedenken; – zou ik Antonio eens kunnen spreken? 32
Als ge lust hebt, met ons te eten, —
Nah, om varkensvleesch te ruiken, om te eten van de woning, waar uw profeet, de Nazarener, den duivel in verbannen heeft? ik wil met u handelen en wandelen, gaan en staan, koopen en verkoopen, en zoo voort; maar ik wil niet eten met u, niet drinken met u, niet bidden met u. Wat nieuws is er op den Rialto? – Wie komt daar aan?
Het is signore Antonio.
(Antonio komt op.)
(ter zijde). Hoe lijkt hij een deemoedig tollenaar!
Ik haat hem reeds, dewijl hij Christen is,
En meer nog, wijl, in lage onnoozelheid,
Hij gratis geld leent en de rente drukt,
Die we anders in Venetië konden maken.
Gelukt het me eens, hem bij de heup te pakken,
Dan vier ik de’ ouden wrok, dien ’k heb, toch bot;
Hij haat ons heilig volk, en vloekt, juist daar,
Waar alle kooplui plegen saam te komen,
Op mij, mijn zaken en mijn eerlijk winstje;
Dat noemt hij woeker. Zij mijn stam vervloekt,
Als ik ’t vergeef!
Als ik ’t vergeef! Hé, Shylock, wilt gij hooren?
Ik rekende uit, hoeveel ik wel in kas heb;
Zoo ver ik uit het hoofd het ramen kan,
Kan ik die volle somma van drieduizend
Dukaten zelf niet leev’ren. Maar wat doet dit?
Tubal, een rijk Hebreër van mijn stam,
Zal mij wel helpen. – Maar voor hoeveel maanden
Verlangt gij ’t geld? – (Tot Antonio.) Signore, welkom hier;
Wij spraken juist daar van uw edelheid.
Shylock, hoewel ik, als ik gelden voorschiet
Of opneem, nimmer winsten neem noch geef,
Wil ik, om thans mijn vriend in nood te helpen,
Met die gewoonte breken. – (Tot Bassanio.) Weet hij reeds,
Hoeveel gij wenscht?
Hoeveel gij wenscht? Drieduizend, ja, dukaten.
En voor drie maanden.
O, dat vergat ik, – voor drie maanden, ja.
En gij zijt borg, ja goed, – maar hoorde ik wel
Gij neemt of geeft geen intrest, als ge gelden
Voorschiet of opneemt, zegt ge?
Voorschiet of opneemt, zegt ge? ’k Doe het nooit.
Toen Jakob nog de schapen Labans weidde, —
Hij was van onzen vader Abram af
(Door ’t schrander overleg van zijne moeder)
De derde patriarch, – jawel, de derde, —
Wat wilt ge zeggen? leende hij op intrest?
Neen, neen; hij nam geen interest, niet wat gij
Zoo intrest noemt; merk op, wat Jakob deed.
Toen tusschen hem en Laban de afspraak was,
Dat al ’t geplekte en zwarte van de lamm’ren
Als Jakobs loon zou gelden, en de herfsttijd
Weer de ooien met de rammen samenbracht
En СКАЧАТЬ