De Lotgevallen van Tom Sawyer. Марк Твен
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу De Lotgevallen van Tom Sawyer - Марк Твен страница 3

Название: De Lotgevallen van Tom Sawyer

Автор: Марк Твен

Издательство: Public Domain

Жанр: Зарубежная классика

Серия:

isbn:

isbn:

СКАЧАТЬ nieuwe jongen stond op, sloeg het stof van zijne kleederen, en liep snikkende weg, terwijl hij gedurig het hoofd omdraaide en Tom dreigde, dat hij hem een ander maal wel te pakken zou krijgen. Tom beantwoordde de dreigementen met schimpscheuten en stapte voort met hooge borst. Hij had zijn rug echter nog niet gekeerd of de nieuwe jongen nam een steen op, smeet hem dien achterna, raakte hem daarmede tusschen de schouders en rende toen weg, zoo snel als zijne beenen hem dragen konden. Tom zette den verrader na tot aan zijn huis en ontdekte alzoo waar hij woonde. Een tijdlang bleef hij bij de deur post vatten, den vijand tartende buiten te komen, maar deze hield zich schuil achter het raam, waar hij tegen Tom gezichten stond te trekken. Eindelijk kwam de moeder van den vijand voor den dag, die Tom voor een leelijken, gemeenen jongen uitschold en hem gelaste zijn biezen te pakken. Toen ging Tom heen en mompelde tusschen zijne tanden, dat de nieuwe jongen geen cent waard was.

      Hij kwam vrij laat te huis, en toen hij voorzichtig het raam insprong, viel hij in eene hinderlaag, in de persoon van zijne tante, bij wie, toen zij den staat zag, waarin zijne kleederen verkeerden, het besluit om zijn vrijen Zaterdag in een gevangenschap met dwangarbeid te veranderen, onherroepelijk vaststond.

      Hoofdstuk II

      De Zaterdagmorgen kwam; een heerlijke, warme zomerdag vol vroolijkheid en leven. Alle harten waren blijde gestemd en de jeugd uitte hare blijdschap in een opgewekt gezang. Genot was op elk gelaat te lezen en van veerkracht getuigde iedere stap.

      De acacia’s stonden in vollen bloei en de lucht was van den geur der bloesems vervuld.

      De heuvels in en buiten St. Petersburg waren met een groen zomerkleed getooid en zagen er zoo rustig en uitlokkend uit, dat hij die ze in de verte zag droomde van het land van belofte, overvloeiende van melk en honig.

      Tom verscheen aan de deur met een emmer vol witkalk en een verf kwast met een langen steel. Hij overzag de schutting die hij moest witten, en de vroolijkheid week uit zijn hart en eene diepe droefgeestigheid daalde daarin neder. Dertig el schutting negen voet hoog! Ach, het leven was een last, zwaar om te dragen! Al zuchtende doopte hij zijn kwast in de kalk en maakte eene dikke streek; hij herhaalde het werk nog eens en nog eens, vergeleek het onbeteekenend streepje gewitte schutting met het groote veld, dat nog gewit moest worden, en zette zich ontmoedigd op een boomstam neder.

      Daar kwam Jim, een liedje zingende, met een emmer aan den arm, de deur uithuppelen. Water uit de stadspomp halen was tot nu toe in Toms oogen een hatelijk werk geweest, maar vandaag scheen het hem zoo heel naar niet. Immers hij wist, dat er menschen bij de pomp zouden zijn. Zij was op sommige uren ongenaakbaar vanwege de jongens en meisjes van allerlei soort; blanken, kleurlingen en negers waren er altijd in menigte, die, terwijl zij hun beurt afwachtten, zich met speelgoed verkwanselen, twisten, vechten en krijgertje spelen vermaakten. Vandaar dat, hoewel de pomp vlak bij was, Jim nooit binnen het uur terugkwam; en dan nog moest hij meestal gehaald worden.

      Daarom zei Tom: “Zeg eens, Jim, zal ik water halen en jij witten?”

      Jim schudde het hoofd en zei:

      “Dat kan niet, jongeheer. De oude juffer heeft me gezegd, dat ik water moest halen en met niemand moest blijven staan praten. Zij zei ook, dat, als de jongeheer Tom me vroeg om te witten, ik net doen moest alsof ik het niet hoorde; – en dat ze zou komen zien of ik gedaan had, wat ze gezeid had.”

      “O, stoor je daar niet aan, Jim; dat zegt ze altijd. Geef den emmer: ik ben binnen twee minuten terug. Zij zal het nooit te weten komen.”

      “Ik durf niet, jongeheer. Als de juffer het zag, zou ze me de haren uit het hoofd trekken.”

      “Zij? Ze slaat haast nooit, – en als ze het doet, is het alsof er een veer over je rug gaat. Zij heeft een grooten mond, maar praatjes doen geen zeer. Jim, als je het doet, krijg je een knikker, een albasten knikker.”

      Jim begon te weifelen.

      “Een albasten knikker Jim, en een baas ook?”

      “Wel, het is verleidelijk, jongeheer, maar ik ben zoo bang voor de oude juffer.”

      Doch Jim was een mensch en de verleiding was te groot. Hij zette den emmer neder en nam den witten knikker. Een kwartier later, juist toen tante Polly met een pantoffel in de hand, een glans van triomf op het gelaat, uit den tuin kwam, hoorde men Jim luid klingelend den vollen emmer in de gang zetten en stond Tom weder dapper te witten.

      Maar die witwoede duurde niet lang. Tom verviel spoedig in gepeins over de pretjes, die hij zich van dezen Zaterdag had voorgesteld en zijn gemoed schoot vol. Thans zouden al de jongens, die vrijaf hadden, vol heerlijke plannen voorbijkomen en dan zouden zij hem uitlachen, omdat hij moest witten.

      Dat was al te erg. Hij haalde zijne wereldsche schatten voor den dag, bekeek die en zag dat zij uit gebroken speelgoed en andere prullen bestonden. ’t Was genoeg om zijn werk voor een paar minuten af te koopen, maar veel te weinig om een half uur vrij te krijgen. Hij stak zijne bezittingen weer in den zak en gaf het denkbeeld, van te trachten met die voorwerpen de jongens om te koopen, op. In dit wanhopige oogenblik kreeg hij een schitterenden inval. Hij nam den kwast en werkte rustig voort. Daar kwam Ben Rogers in ’t gezicht, de jongen wiens spot hij boven alles vreesde.

      Bens tred was een aanhoudend huppelen en springen, een teeken dat zijn hart licht en zijne verwachtingen groot waren. Hij at een appel en deed nu en dan een lang liefelijk gefluit hooren, gevolgd door een zwaarklinkend: ding dong dong, ding dong dong. Immers hij stelde een stoomboot voor.

      Naarmate hij dichterbij kwam, vertraagde hij zijn stap, hield het midden van de straat, leunde ver over stuurboord en begon zeer kunstig, met veel gewicht te laveeren, daar hij de stoomboot “de groote Missouri” vertoonde. Hij was tegelijk boot, kapitein en machinebel en moest zich zelven dus verbeelden op het dek te staan, daarop bevelen te geven en die ten uitvoer te brengen.

      “Stop, mijnheer! Ling-ling-ling.” De boot ging iets te spoedig vooruit en de knaap trok langzaam zijwaarts. “Iets naar achteren! Ling-ling-ling!” Toen liet hij zijn arm stijf langs de zijden glijden. “Zet haar terug naar stuurboord! Ling-ling-ling, Chow-ch-chow chow!” Daarna begon hij met de rechterhand een cirkel te beschrijven, welke beweging het draaien van een wiel verbeelde. “Terug naar bakboord. Ling-ling-ling! Chow-chow-ch!” De linkerhand begon cirkels te beschrijven.

      “Aan stuurboordszijde, stop! Ling-ling-ling! Aan bakboordszijde, stop! Laat maar langzaam bijdraaien! Ling-ling-ling! Chow-chow-ow! Gebruik de hoofdtouwen. Vlug, nu de boeglijn. – Wat doet ge daar? Wind den kabel on dien paal. Naar den steiger toe – vooruit! Machine stil! Ling-ling-ling!” Tom ging voort met witten en sloeg geen acht op de stoomboot. Ben staarde hem een oogenblik aan en zeide toen:

      “Hi-hi! Je bent een ongelukkige stumperd!”

      Geen antwoord. Tom bekeek de laatste streek van den witkwast met het oog van een kunstenaar, maakte nog een keurig haaltje en zag, hoe dat voldeed. Ben ging naast hem staan. Tom watertandde bij het gezicht van den appel, doch hij witte ijverig door.

      Ben zeide:

      “Heila, oude jongen, je moet voor straf werken, he?”

      “Wel, Ben, ben jij daar? Ik zag je niet.”

      “Zeg, ik ga zwemmen. Zou jij ook niet willen, als je mocht? Maar jij moet werken, niet waar?”

      Tom keek den jongen aan en zeide:

      “Wat noem je werken?”

      “Wel, is dit geen werken?”

      Tom begon weer te witten en antwoordde koeltjes: “Nu, het mag werken zijn of niet, wat ik weet, is, СКАЧАТЬ