Название: Het Leven der Dieren. Deel 3. Afdeling 2. De Visschen
Автор: Brehm Alfred Edmund
Издательство: Public Domain
Жанр: Зарубежная классика
isbn:
isbn:
Roode Kakap of Ikam-kakap-meirah (Diacope metallica) noemt men een Visch van 6 dM. lengte, die, evenals vele andere soorten van Diacope en Mesoprion, wegens de smakelijkheid van zijn wit en hard vleesch zeer gewild is.
Bij de Possen (Acerina) zijn de beide rugvinnen vereenigd, het voordeksel en het eigenlijke kieuwdeksel met stekels bezet, de kaakbeenderen en ploegschaarbeenderen met fluweelachtige tanden gewapend, de borst en de buik min of meer vrij van schubben.
De meest bekende vertegenwoordiger van dit geslacht, de gewone Pos, in Groningen en Friesland ook wel Schele Pos of Schele Jongen genoemd (Acerina cernua), bereikt een lengte van 20 à 25 cM. en een gewicht van 120 à 150 G. Hij heeft een korten, gedrongen romp en een stompen snuit, is op den rug en de zijden olijfgroen, hier met onregelmatig verspreide, donkerder vlekken en stippels, op de rugvin en de staartvin met reeksen van stippels geteekend.
De Pos is over Middel-, West- en Noord-Europa verbreid en komt in Siberië buitengewoon veelvuldig voor. Men vindt hem in al onze binnenwateren, doch in veel geringer aantal dan de Baars. Ofschoon een zoetwatervisch, is hij ook in brak water niet zeldzaam, zooals uit het vangen van deze Visch in het Hollandsch diep en in de brakke gedeelten en binnenwateren van de westelijke Oostzee blijkt. Ook in Duitschland is hij zeer algemeen verbreid; in den bovenloop van den Rijn vindt men hem niet, daar de Rijnval bij Schaffhausen het verder opzwemmen van den stroom verhindert; ook in andere wateren van de Alpen is hij zeldzaam. Zijn levenswijze komt overeen met die van den Baars. Aan heldere, diepe meren geeft hij de voorkeur boven ondieper, stroomend water, waar men hem echter gedurende den rijtijd, in April en Mei, aantreft, in dit geval gewoonlijk bij troepen zwemmend, hoewel hij zich overigens meer afgezonderd houdt. In de rivieren en beken blijft hij tot in den herfst en keert dan gewoonlijk naar de meren terug, daar het diepe water zijn winterverblijf is. Zijn voedsel bestaat uit vischjes, Wormen en Insecten; volgens de mededeelingen van een ervaren visscher eet hij echter ook gras en riet. De eieren worden ook wel aan steenen gehecht. Het kuitschieten heeft in Maart en April langs met riet begroeide oevers plaats.
Met den kuil worden deze Visschen op de Beneden-Elbe soms in groote hoeveelheid opgehaald; men vangt ze echter gewoonlijk aan den hengel met een Worm als aas en in fijnmazige netten, in den regel gedurende den zomer, in sommige meren daarentegen vooral in den winter. De Pos wordt in vele landen als spijs hooger geschat dan de Baars. Bij ons maakt men niet veel werk van de vangst van dezen Visch wegens zijn geringe grootte en omdat men hem niet in voldoende hoeveelheid kan verkrijgen.
Het fokken van den Pos in vijvers verdient aanbeveling, daar hij hier gemakkelijk het noodige voedsel kan vinden; bovendien is hij onschadelijk en bezit een groot weerstandsvermogen; hij vermenigvuldigt zich echter niet zeer snel en groeit langzaam.
De Schretser (Acerina schraetzer), die in levenswijze met den Pos overeenkomt, is tot het Donaugebied beperkt; hij verschilt van de vorige soort door den meer langwerpigen romp, den langeren snuit en de grootere lengte van de rugvin, die bijna van den kop tot den staart reikt, voorts door de citroengele grondkleur van de zijden, waarlangs 3 of 4 zwartachtige lijnen loopen. De Schretser is aanmerkelijk grooter dan zijn verwant en kan 250 G. zwaar worden.
Het geslacht der Snoekbaarzen (Lucioperca) kenmerkt zich door twee gescheiden rugvinnen, door een reeks van tandvormige uitsteekseltjes aan het voordekselbeen en door lange, spitse tanden, die zich verheffen boven de fijne borstel- en fluweeltanden, welke de kaak- en gehemeltebeenderen bedekken. Vooral door den langwerpigen vorm van het lichaam en de scherpe, spitse rooftanden herinneren zij aan de Snoeken.
De Snoekbaars of Zander (Lucioperca sandra), bereikt een lengte van 100 à 130 cM. en een gewicht van 12 à 25 KG. De rug is groenachtig grijs, de buik zilverwit; over den rug en een deel van de zijden loopen wolkvormige, bruine dwarsstrepen, die soms echte, donkere dwarsbanden worden; de zijden van den kop zijn bruin gemarmerd; de huid tusschen de vinstralen is zwartachtig gevlekt.
De Snoekbaars bewoont de groote rivieren van Noord-oost- en Middel-Europa, maar vermijdt alle snelvlietende stroompjes; in Noord-Duitschland ontmoet men hem in de Elbe, den Oder en den Weichsel met hunne bijrivieren en de naburige meren, in Zuid-Duitschland in den Donau; men vindt hem daarentegen niet in het stroomgebied van den Rijn en van den Wezer en evenmin in de overige deelen van West-Europa. Hij houdt van diep, zuiver stroomend water, houdt zich meestal in de onderste waterlagen op en verschijnt slechts gedurende den rijtijd, die tusschen de maanden April en Juni valt, op ondiepere, met waterplanten begroeide plaatsen van den oever om hier kuit te schieten. Daar hij buitengewoon roofgierig is, alle kleinere leden van zijn klasse vervolgt en zijn eigen nakomelingschap niet spaart, is zijn groei bijzonder snel; reeds in het eerste levensjaar bereikt hij een gewicht van 0.75 KG., dat in het tweede tot 1 KG. stijgt. In groote binnenwateren, kleine meren of vijvers, die rijk zijn aan Visschen van geringe kwaliteit, zooals Alvers, Blankvoorns, Ruischvoorns, Spieringen en Grondels, zou de moeite besteed aan het fokken van dezen Visch rijkelijk beloond worden.
Vóór den rijtijd, dus in den herfst en in den winter, is de Snoekbaars het vetst; in verschen toestand bereid, smaakt hij het best, door het rooken en inzouten wordt zijn vleesch minder smakelijk.
De Spoelbaarzen (Aspro) heeten zoo wegens den vorm van hun romp; de bovenkaak steekt voorbij de onderkaak uit; het voordeksel is zwak getand, het eigenlijke kieuwdeksel gedoornd: de rugvinnen zijn door een tusschenruimte gescheiden; fluweelvormige tanden komen aan beide kaken en aan de ploegschaar- en gehemelte-beenderen voor.
De Singel (Aspro zingel) wordt 30 cM. lang en 1 KG. zwaar; de rug en de zijden zijn grijsgeel, de onderdeelen witachtig; vier bruinzwarte strepen loopen scheef van boven naar onderen en voren over de zijden.
De Strever (Aspro streber), die zich van de vorige soort onderscheidt door den zeer slanken staart, komt met haar in kleur nagenoeg overeen; zijn rug is n.l. bruingeel of roodachtig en de witachtig gele zijden prijken met 4 à 5 breede, zwartachtige, scheef naar voren en naar onderen gerichte strepen; hij wordt slechts 15 cM. lang en 60 à 100 G. zwaar.
Tot dusver heeft men den Singel en den Strever uitsluitend in het Donaugebied aangetroffen, waar zij zoomin in den hoofdstroom als in de bijrivieren veelvuldig voorkomen. Zij houden van zuiver, stroomend water, leven op vrij groote diepte, voeden zich met kleine Visschen en Wormen en schieten kuit in April. Van beide is het vleesch smakelijk en licht verteerbaar.
Tot de uitmuntendste Visschen van deze familie behooren, zoowel wegens hunne fraaie kleuren als wegens hun geschiktheid tot spijs, de Zaagbaarzen (Serranus), een soortenrijk geslacht, dat zich kenmerkt door de onverdeelde rugvin, het getande voordeksel en het met twee of drie stekels gewapende eigenlijke kieuwdeksel, door lange, spitse grijptanden tusschen de fijne borsteltandjes en doordat het schubbenkleed zich ook over de kieuwdeksels uitstrekt.
Een van de meest bekende soorten is die, welke in Italië Sperga (Serranus scriba) wordt genoemd, een prachtige Visch van 20 à 30 cM. en 300 à 500 Gr. gewicht. Op steenrooden, in de rugstreek donkerder grond is hij met breede, zwartblauwe dwarsstrepen en lazuurblauwe, kromme op schrijfteekens gelijkende lijnen versierd. De onderzijde is geelachtig; vooral aan de onderkaak zijn op den gelen grond roode stippels zichtbaar; roodblauw gezoomde vlekken prijken op de gele vinnen.
Bij voorkeur houden de Sperga’s verblijf in diep water, langs de rotsachtige kusten van de Middellandsche zee, voor zoover zij rijk zijn aan Vischjes en Schaaldieren, vooral Garnalen, en aan holen, die als schuilplaatsen kunnen dienen. Zij zijn zeer gewild wegens hun smakelijk vleesch.
Het geslacht der Zaagbaarzen omvat 140 СКАЧАТЬ