Een Bezoek aan de Philippijnsche Eilanden. Bowring John
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Een Bezoek aan de Philippijnsche Eilanden - Bowring John страница 6

Название: Een Bezoek aan de Philippijnsche Eilanden

Автор: Bowring John

Издательство: Public Domain

Жанр: Зарубежная классика

Серия:

isbn:

isbn:

СКАЧАТЬ opgekweekt en in ongeloofelijke menigte op de oevers der rivier gevonden worden. Zij worden gevoed door kleine schelvisschen, die in menigte in het naburige meer zijn, en die in booten naar de paterias, op de oevers van de Pasig, gebragt worden. Die eenden-fokkerij wordt door de Indianen Itig genoemd. Elk pateria is van dat van den buurman gescheiden door een beschot van bamboes op de rivier, en met zonsondergang zwemmen de eenden van het water naar nabij gelegene gebouwen, waar zij hare eijeren gedurende den nacht leggen, en keeren ’s morgens met een groot gevolg naar de rivier terug. Als de eijeren verzameld zijn, worden zij in groote bewaarplaatsen gebragt, warme paddi schillen bevattende, die altijd op denzelfden warmtegraad gehouden worden; het geheel is met een kleed bedekt, en zij worden weggenomen door de eigenaars zoodra ze uitgebroeid zijn. Wij zagen honderden jonge eenden loopen in lage bamboe-manden, wachtende tot dat ze op de oevers der rivier overgeplaatst zouden worden. De monnik te Pasig verliet zijn klooster om ons te ontvangen. Het is een volkrijke stad, meer dan 22,000 zielen bevattende. Er is een school voor Indische vrouwen. Het heeft steenen, vierkanten hoeken; de steen is bewerkt voor het verbruik te Manilla, maar zacht en broos. De omstreken zijn versierd door tuinen. Onze gastheer, de monnik, had voor ons in het klooster een maaltijd gereed gemaakt, die met groote netheid en ware gastvrijheid werd toegediend. Toen wij nu de grenzen zijner alcadia bereikt hadden, namen de magistraat en zijne medgezellen van ons afscheid, en betraden wij een falua (felucca), voor ons door den intendant van Marine bezet met een groot aantal roeijers; en voorzien van een karpet, kussens, gordijnen en andere gemakken. Hierin vertrokken wij naar de laguna, voorafgegaan door een troep muzikanten. De roeijers stonden overeind, en bij iederen slag van de roeispaan vielen zij op hunne zetels terug; zij gaven daardoor een groote vaart aan de boot; die oefening schijnt zeer moeijelijk, toch deden zij hun werk met een zeer goed humeur, en zelfs toen zij van den regen dropen, morden zij niet. In het meer (Bay genaamd) is een eiland, tusschen hetwelk en het open land een diep en gevaarlijk kanaal is, genaamd Quinabatasan, hetwelk wij door moesten. De stroom vloeit met eene groote snelheid, en dikwijls gaan er schepen in hun doortogt verloren. De oevers zijn bedekt met schoone vruchtboomen, en de bergen steken aan alle kanten hunne toppen omhoog. Onze bestemming was naar Santa Cruz, en lang vóór onze aankomst was een loodsboot afgezonden, om onze komst aan te kondigen. De zon was onder, maar wij bemerkten, dat bij onze komst de straten verlicht waren, en hoorden de gewone Indiaansche muziek in de verte. Toen wij de rivier bereikten, werden wij in een aangenaam verlicht en versierd vlot gebragt, hetwelk ons aan land bragt – en een gevolg van rijtuigen, in een van welke de Alcade zat, die zijn cabacera of hoofdkwartier verlaten had om voor ons te zorgen, geleidde de troep naar een fraai huis, een rijken Indiaan toebehoorende, alwaar wij geheel gereed een zeer goed middag- of avondmaal vonden, en al de notabelen van de plaats, den priester, als een onmisbaar voorwerp onder hen, verzameld om de vreemdelingen te verwelkomen. Wij gingen langs een schouwburg, die in der haast scheen opgebouwd te zijn, en sierlijk opgetooid was, waarin, zooals men ons berigtte, ter onzer eere en om ons genoegen te doen, een Indisch blijspel in de Tagalesche taal zou worden opgevoerd. Ik was te onwel om te luisteren, maar ik hoorde veel op het tooneel praten (dat natuurlijk voor ons gezelschap onverstaanbaar was), vele zwaarden zich kruisen, en zag vele gevechten voeren, geesten vrouwen najagen tot in bosschen, en koningen en koninginnen in hunne netste pakjes uitgedoscht. De schouwburg was voor de menigte op de straat open en duizenden kwamen de voorstelling bijwonen uit belangstelling en nieuwsgierigheid. Men zeide mij dat sommige acteurs uit Manilla waren gekomen. Onze gastheer was buitengewoon voorkomend; zijne tafel was niet alleen met inlandsche, maar ook met vele Europesche overtolligheden gevuld. Hij was als een Indiaan gekleed en scheen met zijne garderobe te pronken. Hij bediende ons zelf aan zijne eigene tafel, keerde en bewoog zich onophoudelijk alsof hij waarlijk vereerd was om te kunnen bedienen. Zijn naam, dien ik dankbaar herdenk, was Valentijn Valenzuela en zijn broeder bekleedde de waardigheid van priester.

      Santa Cruz telt eene bevolking van ongeveer 10,000 zielen. Men zegt dat de meeste zijner inwoners vermogend zijn. De kerk is fraai en de buitenwegen breed en in goeden staat. In de naburige bosschen vindt men veel wild, doch er bestaat weinig lust voor de jagt. In de omstreken groeit eene groote verscheidenheid van tropische producten. De inlanders zamelen wilde honig op, terwijl katoenen en abacá-stoffen voor huisselijk gebruik worden geweven. Het huis, waarin men ons uitgenoodigd had, was fraai gemeubileerd, maar wij vonden er de gewone sieraden van heiligen in beelden en vaatwerk voor wijwater. Des avonds werden de Tagalesche meisjes uit de stad en omstreken op een bal uitgenoodigd en de dag werd met de gewone vrolijkheid en levendigheid besloten; de bolero en jota schenen daar de geliefkoosde vermaken te zijn. Dans en muziek maken de genoegens der Indianen uit; de meeste avonden, die wij in de Philippijnen doorbragten, waren dan ook aan die vermakelijkheden gewijd. Den volgenden morgen bragten de rijtuigen van den Alcalde, die door de kleine ponies van Luzon werden getrokken, ons naar de casa real te Pagsanjan, den zetel van het Gouvernement, of cabacera der provincie, waar wij hetzelfde goede onthaal als van onzen geleider, vonden bij Senor Tafalla, den Alcalde. Pagsanjan telt ongeveer 5,000 inwoners; deze plaats is minder bevolkt dan Binan en andere vlekken in de provincie. Gastvrijheid was hier, even als overal elders, aan de orde van den dag en zelfs van den nacht, en de gulle ontvangst mogt hier te meer op prijs gesteld worden, omdat er buiten de hoofdstad geene herbergen of pleisterplaatsen voor reizigers waren. Hij die intusschen door de autoriteiten wordt aanbevolen en door de monniken in bescherming genomen, zal nooit iets ontberen wat tot zijn gemak kan bijdragen en veeleer over de overtollige bewijzen van gulheid verbaasd staan, dan iets van het noodige missen. Ik werd soms overstelpt wanneer de kelders van de kloosters zich ontsloten voor wijnen, die daarin 20 à 25 jaren bewaard waren, en wanneer ik zeg dat de overvloed van sigaren en chocolade zelfs den meest kritiserenden der critici zou bevredigd hebben, laat ik slechts regt wedervaren aan de giften en de gevers.

      Wij deden een uitstapje naar het bevallige dorpje Lumbang. Natuurlijk werd ons tot aan de oevers van de rivier, die de grenzen van het vlek vormen, door de voornaamste autoriteiten uitgeleide gedaan. De stroom was nog al hevig, doch eene bark wachtte ons en bragt ons naar de voorzijde van het klooster aan de overzijde, waar de voornaamste geestelijke, een monnik, ons naar de receptiezalen geleidde. Wij wandelden door het vlek, dat door 5,000 Indianen wordt bewoond en uit eene breede straat bestaat. Uit de vensters der huizen, waar zich eene menigte nieuwsgierigen had verzameld, wapperde een aantal gekleurde doeken en kleederen als vlaggen. Daarna keerden wij naar den cabacera terug en overnachtten daar. In den vroegen morgen van den volgenden dag trokken wij naar Pagsanjan.

      Wij kwamen thans in de hoogere streken, wier bekoorlijke plantengroei meer woest en bewonderenswaardig was. Intusschen werden de wegen hoe langer hoe slechter, zoodat onze paarden met moeite de rijtuigen door den dikken modder voorttrokken. Wij moesten menigmaal de hulp der Indianen inroepen, om ons uit het wagenspoor te trekken, waartoe zij steeds met de meeste bereidwilligheid gereed waren. Toen eindelijk de rijweg geheel onberijdbaar werd, trokken wij door het bosch, waar de Indianen met hunne lange messen, hunne getrouwe gezellen, die in den weg staande struiken en takken afsneden en voor ons een begaanbaren weg baanden. Na eenige dagreizen kwamen wij te Majayjay aan. Hier werden wij door een aantal Indianen, met vlaggen en muziek, naar het klooster geleid, van waar de goede Franciscaner monnik Maximo Rico kwam, om ons te verwelkomen en ons langs den breeden trap naar de groote bovenvertrekken te brengen. Dit vlek telt ongeveer 8,500 inwoners; het klimaat is vochtig en de werking daarvan vertoont zich in het heerlijke gewas rondom de plaats. De kerk en het klooster zijn verreweg de merkwaardigste van de openbare gebouwen. Deze plaats is omringd door bergachtige landschappen en de boomen uit de bosschen bieden schoone en afwisselende tooneelen aan. Bladeren, bloemen en vruchten van de heerlijkste vormen en kleuren, – het schoonste struikgewas en takken van tropische boomen, zich op allerlei wijze dooreen kronkelend, zijn de eigenschappen van deze streken. De inlandsche bevolking maakte van de ruwe heuvelachtige streek gebruik om een langdurigen tegenstand aan de Spanjaarden te bieden bij hunnen eersten inval, en de verdedigingsmiddelen moeten zoo krachtig geweest zijn dat bevel gegeven werd om de schatkist van Manilla naar die plaats over te brengen bij de landing der Engelschen in 1762. Gelukkig – zeggen de Spaansche geschiedschrijvers – werd dit bevel niet ten uitvoer gebragt, daar de Engelschen hunne maatregelen hadden genomen tot vermeestering van den buit en het bleek dat de plaats niet tegen hen bestand geweest zou zijn.

      Wij wilden nu de bergen bestijgen en moesten dus onze rijtuigen verlaten. Men voorzag ons van palanquins, СКАЧАТЬ