Het toekomend jaar drie duizend: Eene mijmering. Fokke Simonsz Arend
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Het toekomend jaar drie duizend: Eene mijmering - Fokke Simonsz Arend страница 4

СКАЧАТЬ nog een' uitstap bij een' mijner vrienden te Simbaoe, in Monomatapa, doe; want dat is een zeer ervaaren en kundig natuuronderzoeker; hij heeft een uitgeleezene Bibliotheek van de nieuwste Africaansche werken, en men kan niet van hem afkomen, als men eens in zijn gezelschap is.

      Ik. Wel is 't mooglijk! reist men thands zo spoedig! en zo zeeker? en is de Sterrekunde zo verrijkt? dan zal ook de aardmeetkunde, wel aanmerkelijk verbeterd zijn.

      De Wijsgeer. Dat kunt ge naagaan! wij weeten thands den afstand van meest alle plaatsen, zeer juist te bepaalen, en onze kaarten zijn daarom ook allernaauwkeurigst; daar hangt 'er een van de Nederlanden, die is nu van de nieuwste.

      Ik zag ter loops dezelve eens over; maar vond zo een groot getal andere en nieuwe naamen van vlekken, landen en plaatsen, dat ik alleen aan den ruuwen omtrek van sommige oorden, eenige, mij bekende, herkennen konde; het speet mij, dat ik niet alles naauwkeurig genoeg konde zien; evenwel zocht ik terstond naar Amsterdam; maar vond het niet, alleen vond ik eene kleine aanwijzing, en, op den kant, de woorden: Hic olim Amstelopolis fortasse sita erat, dat is: misschien is hier de plaats waar Amsterdam wel eer gelegen heeft. Doch men hadt dit teken gesteld, op de hoogte waar men eigenlijk het Dorp Kudelsteert zou moeten zoeken. In een woord, ik was 'er maar heel niet thuis, en had wel gewenscht deze kaart wat naauwkeuriger te mogen bezichtigen; doch 'er was geen tijd toe, wilde ik mij het gesprek met den Wijsgeer nog een kleine poos ten nutte maaken.

      Ik vroeg hem voords, of 'er geen groote ontdekkingen in de natuurkunde, en wel inzonderheid op het voetspeur van LAVOISIER, in de Scheikunde, gedaan waren.

      De Wijsgeer. Ja, die voordgangen zijn, geduurende de laatst verloopen eeuwen, verbaazend geweest. – Wij hebben niet alleen de stelling van dien waarlijk grooten natuuronderzoeker meer en meer bewaarheid gevonden; maar ook nader ontdekt, dat 'er werkelijk geene elementen of Hoofdstoffelijke beginsels voor den mensch kenbaar zijn; alles hebben wij samengesteld bevonden. In de Electriciteit en magneetkunde, hebben wij reuzen schreeden gedaan, en zijn bijna gevorderd om het waare wezen der Electrieke stof en der magneetkragt te ontdekken. Dit stuk houdt thands onze natuurkundigen bijkans alleen geheel onledig. – Wonderlijke werkingen op ziel en lighaam, zijn daardoor bij ons ontdekt, en verbaazende geneezingen, van altijd voor ongeneesbaar gehoudene kwaalen, zijn daardoor bij ons bekend geworden. Het dierlijk magnetismus is bij ons, op gevestigde gronden, tot een aangenomen leerstelsel geworden! Maar wij hebben ook op dezen grooten weg verder zo veele nieuwe natuurwonderen ontmoet, dat wij wanhoopen, om, hier op aarde, ooit tot de volledige kennis der natuur te kunnen geraaken.

      Конец ознакомительного фрагмента.

      Текст предоставлен ООО «ЛитРес».

      Прочитайте эту книгу целиком, купив полную легальную версию на ЛитРес.

      Безопасно оплатить книгу можно банковской картой Visa, MasterCard, Maestro, со счета мобильного телефона, с платежного терминала, в салоне МТС или Связной, через PayPal, WebMoney, Яндекс.Деньги, QIWI Кошелек, бонусными картами или другим удобным Вам способом.

      1

      Il y a un certain fil dans les affaires du monde, qui les enchaine les unes aux autres; & quand on peut le saisir adroitement on n'est point éloigné de percer dans l'avenir, on apperçoit en gros la suite des choses.

      Deslandes, Hist. Crit. de l

1

Il y a un certain fil dans les affaires du monde, qui les enchaine les unes aux autres; & quand on peut le saisir adroitement on n'est point éloigné de percer dans l'avenir, on apperçoit en gros la suite des choses.

Deslandes, Hist. Crit. de la Philosophie, Tom. II. p. 123.

2

Veniet tempus, quo ista, quæ nunc latent, in lucem dies extrahat & longioris ævi diligentia. Ad inquisitionem tantorum ætas una non sufficit, ut tota cælo vacet… Veniet tempus quo posteri nostri tam aperta nos nescisse mirentur.

Senecæ, Nat. Quæst. L. VII. Cap. 25.

3

Εὰν γαρ τὰ παρεληλυθοτα μνημονευης, ἄμεινον καὶ περι των μελλοντων βουλευση.

4

Tot nos præceptis, tot nos exemplis instruxit Antiquitas, ut non possit videri ulla sorte ætas felicior, quam nostra, cui docendi priores elaboraverunt.

Quinct. Instit. Orat. Lib. XII.

СКАЧАТЬ