Mijn verlustiging. Willem Bilderdijk
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Mijn verlustiging - Willem Bilderdijk страница 2

Название: Mijn verlustiging

Автор: Willem Bilderdijk

Издательство: Public Domain

Жанр: Зарубежная классика

Серия:

isbn:

isbn:

СКАЧАТЬ einde bij!

      Schenk groter kracht dan ooit aan dees mijne artsenij:

      Dat ik een mengsel make, als nimmer Perimede,

      Of Febus wijze spruit, of Jazons Ega' dede! —

      Lokvogel, trek mijn' Gade, en voer hem t'huiswaart aan!

      Flux, Thestylis, strooi meel, ons meel is reeds vergaan:

      Waar, achteloze, zeg, waar zweven uw gedachten?

      Of drijft gij meê den spot met mijn benauwde klachten?

      Strooi op, en zeg: ik strooi de beenders van Silvaan.

      Lokvogel, trek mijn' Gade, en voer hem t'huiswaart aan!

      Silvaan bedroeft mijn hart; 'k wijd hem mijne offeranden:

      'k Zal dezen lauwertak op mijnen minnaar branden.

      Hoe kraakt dit blad in 't vuur, hoe krimpt het, en hoe dra

      Verteerde 't in de vlam en laat geene asschen na!

      Niet anders staa Silvaan, na 't voorbeeld dezer bladeren,

      Een woedend vuur ten doel', dat ombruisch' door zijne aderen!

      Lokvogel, trek mijn' Gade, en voer hem t'huiswaart aan!

      Gelijk de gloed des vuurs deez' waschklomp doet ontlaân,

      Zo moet hij zelf terstond van minne samenvloeien;

      En met nog sneller spoed naar mijnen drempel spoeien,

      Dan ik, met Venus hulp', dees werpschijf rond doe gaan.

      Lokvogel, trek mijn' Gade, en voer hem t'huiswaart aan!

      Nu brenge ik zeemlen toe. – Godes der duisterlingen!

      Gij zoudt des afgronds poort van uit heur naven wringen,

      Ja, 's aardryks as, en 't geen nog vaster stond dan dat.

      ô Thestylis, reeds huilt de bloedhond door de stad.

      Aanvaard de bekkens, voort: verdoof het angstig janken,

      Door 't daverend geluid der schelle tooverklanken:

      De Godheid naakt: 't is tijd de koopren bom te slaan.

      Lokvogel, trek mijn' Gade, en voer hem t'huiswaart aan!

      Zie daar, de zee zwijgt stil, de rust beheerscht de baren;

      Maar ach! mijn boezemsmart weet nimmer van bedaren:

      't Geblaas der winden heeft voor kalmte plaats gemaakt;

      Waar rustloos woelt de vlam, die mij den boezem blaakt.

      Ik blijf geheel en al voor hem in liefde branden,

      Die mijn rampzalig hoofd gedompeld heeft in schanden.

      Lokvogel, trek mijn' Gade, en voer hem t'huiswaart aan!

      'k Pleng driewerv' offerwijn, 'k roep driewerv' om Silvaan:

      Verkeer zijn liefde voor mijn medeminnaresse,

      Godes, als Theseus min voor Kretes rijksprinsesse!

      Lokvogel, trek mijn' Gade, en voer hem t'huiswaart aan!

      Gelijk een ros, door 't vuur der teelzucht aangedaan,

      Langs berg en heuvel rent, met woest en razend wrenschen,

      Vlieg' mij Silvaan in d'arm op mijn mistroostig wenschen!

      Lokvogel, trek mijn' Gade, en voer hem t'huiswaart aan!

      Dit koord bezoomde 't kleed van Myndiër Silvaan:

      'k Smijt dit ontrafeld koord met afschrik uit mijne oogen.

      Wat hebt ge, ô wrede min, het bloed mij uitgezogen,

      Als de echel, die in 't bad zich vasthecht aan de leên!

      Lokvogel trek mijn' Gade, en voer hem herwaart heen!

      'k Breng morgen u 't venijn van een verpletterde adder;

      Doop dan, mijn Thestylis, dees bloemen in dat zwadder,

      En spreng den opperkant des dorpels met dit vocht:

      (Des dorpels, daar mijn hart zo vast aan blijft verknocht!)

      En zeg, het giftig nat dus plengende onder 't huppelen:

      't Gebeente van Silvaan bespreng ik met dees druppelen.

      Lokvogel, trek mijn' Gade, en voer hem in mijn' schoot!

      Hoe thands de bron geschetst waar uit mijn liefde sproot?

      Hoe thands den oorsprong van mijn minnevlam beschreven?

      Hoe vange ik 't aan? Wie heeft dees ramp mij toegedreven?

      Men zou in 't heilig woud der achtbre Jachtgodinn'

      Het jachtspel houden van een Lybische leeuwin,

      Verzeld van andre vreemde en vreeselijke dieren.

      De jeugd kwam van alom dit zeldzaam schouwfeest vieren.

      Hoor d'oorsprong van mijn liefde, ô zilverblanke maan!

      Melixo noopte mij, om derwaart heen te gaan.

      En ik, (onzinnige!) ik! ik liet mij overreden,

      In 't linnen staatsiekleed die voedster na te treden.

      Hoor d'oorsprong van mijn liefde, ô zilverblanke maan!

      Daar kwam Eudemon zich, en, nevens hem, Silvaan,

      Van uit het worstelperk aan mijn gezicht vertonen.

      Een dons, gelijk safraan, versierde hun de konen:

      Hun borst blonk meer dan gij, aanbidlijke Diaan!

      Hoor d'aanvang mijner liefde, ô zilverblanke maan!

      ô Hoe beschouwde ik hen! En ach! met welke ontroering'!

      'k Zag niets van 't schouwspel meer in deze zielsvervoering',

      Noch weet op welk een wijze ik t'huiswaart ben gekeerd.

      Mijn schoon versmolt, en 'k werd door 't hevigst vuur verteerd;

      Terwijl ik onder 't pak dier kwelling' neêrgezegen,

      Tien dagen achter een op 't krankbed bleef gelegen.

      Hoor d'aanvang mijner liefde, ô zilverblanke maan!

      Mijn aanzicht nam de kleur des bleeken doodschriks aan;

      Mijn hoofd verloor het goud, waar mede 't plach te prijken;

      Men mocht mijn lichaam bij het dorre hout gelijken,

      En welk een kunstnarij werd niet vergeefsch bestaan!

      Hoor d'aanvang mijner liefde, ô zilverblanke maan!

      De tijd verliep. In 't eind ontdekte ik mijn slavinne

      Het lang verheeld geheim van mijne ondoofbre minne:

      ô Thestylis, zoek mij een middel voor mijn kwaal.

      De Myndiër verwon me, en blaakt mij te eenemaal:

      Ga heen, en laat niet na, u alles te onderwinden,

      Om hem bij 't oefenperk van Timageet te vinden.

      (Hoor d'aanvang mijner liefde, ô zilverblanke maan!)

      En spreek hem, doe uw' last, in 't heimlijk, hem verstaan:

      Dat hem Simetha toeft; dat gij hem in zult leiden:

      Ik zal uw wederkomst met ongeduld verbeiden.

      Vlieg heen, mijn Thestylis. – Dus sprak ik, en zij ging,

      En bracht me in mijn vertrek den schonen jongeling.

      Maar nauwlijks zag ik hem de kamerdeur genaken,

      Of 't zweet vloot als een dauw bij drupplen langs mijn kaken:

      (Hoor d'aanvang mijner liefde, ô zilverblanke maan!)

      Een СКАЧАТЬ