Gereformeerde dogmatiek. Eerste deel. Inleiding. Principia.. Herman Bavinck
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Gereformeerde dogmatiek. Eerste deel. Inleiding. Principia. - Herman Bavinck страница 25

СКАЧАТЬ van Luther af te wijken. Deze dissensus van Luther komt het eerst duidelijk uit in de nieuwe uitgaven der Loci van 1535 en 1543, dan in de verandering der Augustana 1540 en 1542, en eindelijk in het Leipziger Interim en den daardoor veroorzaakten adiaphoristischen strijd. Nu kwamen er twee partijen tegenover elkander te staan. Aan de eene zijde de aanhangers van Melanchton, de Philippisten, vooral aan de akademiën te Wittenberg en Leipzig, zooals G. Major, Paul Eber, Joh. Pfeffinger, Victor Strigel † 1569, wiens Loci Theologici ontstonden uit voorlezingen over Melanchtons Loci en door Pezel in 4 deelen 1582-5 werden uitgegeven, Christ. Pezel † 1604, schrijver van Argumenta et objectiones de praecipuis articulis doctrinae christ., Neost. 1580-89, Sohnius, Opera. Herb. 1609, e. a. Cf. H. Heppe, Dogm. des deutschen Protest. im 16 Jahrh. 3 Bde. Gotha 1857. Aan de andere zijde stonden de Gnesio-lutheranen, vooral in Weimar en Jena, zooals Nic. von Amsdorf † 1565, Matth. Flacius † 1575, schrijver van de Solida Confutatio et condemnatio praecipuarum sectarum en vele andere polemische geschriften, Joh. Wigand † 1587, Joh. Marbach † 1581, Joachim Westphal † 1574, die vooral Calvijns avondmaalsleer bestreed, Tileman Heshusius † 1588 e. a. De velerlei dogmatische twisten, die in deze eerste periode onder de Luthersche theologen opkwamen, over de wet met Agricola, over de rechtvaardiging met Osiander, over de hellevaart van Christus met Aepinus, over de obedientia activa met Parsimonius, over de adiaphora, het synergisme en het kryptocalvinisme met Melanchton c. s., over de goede werken met Major, over de erfzonde met Flacius, leidden eindelijk tot en werden bijgelegd in de Formula Concordiae van 1580, Frank, Die Theologie der Konkordienformel, 2 Th., Erl. Deichert 1858-61. Ze was het werk vooral van Jakob Andreae † 1590 en van Mart. Chemnitz † 1586, den voornaamsten Lutherschen theoloog in deze eeuw, schrijver van het Examen Concilii Tridentini, 4 tomi 1565-73, opnieuw uitgegeven door Preuss 1861, van een verhandeling de duabus naturis in Christo, etc. 1571, vermeerderd 1578, en van Loci Theol., na zijn dood door Leyser in 1592 uitgegeven.

      19. Toen alzoo het Luthersche dogma gereed was, werd het in de 17e eeuw op scholastische wijze behandeld en ontwikkeld. Heerbrand † 1600, Compendium theologiae 1573, belangrijk vermeerderd 1578, en Hafenreffer, Loci Theologici certa methodo ac ratione in libros tres tributi 1603 maakten daarmee reeds den aanvang. De scholastische behandeling wordt dan voortgezet door Leonhard Hutter † 1616, Compendium locorum theol. ex Scriptura sacra et libro Concordiae collectum 1610, Joh. Gerhard † 1637, Loci Communes theologici, 9 tomi 1610-22, beste editie van Cotta 1762-87, herdrukt Berlin-Leipzig 1864-75, en bereikt haar hoogtepunt in Dannhauer † 1666, Hodosophia christiana, Hülsemann † 1635 Breviarium theologiae 1640, Calovius † 1686 Systema loc. theol. 1655-77, Quenstedt † 1688 Theologia didact-polem. 1685, Hollaz † 1713 Examen theol. acroamaticum 1707, König † 1664 Theol. positiva acroamatica 1664. De kracht dezer dogmatiek lag in hare objectieviteit. De dogmata liggen gereed, het subject onderwerpt er zich aan zonder kritiek; ze worden alleen exegetisch, dogmenhistorisch, polemisch, scholastisch en practisch uitgewerkt en toegepast. Maar reeds in de 17e eeuw kwam er reactie tegen deze methode. Het Philippisme was door de Formula Concordiae niet overwonnen; het bleef zijn aanhangers houden, vooral in Altdorf en Helmstadt. Georg Calixtus, hoogl. te Helmstadt † 1656, kwam door zijne studie van Aristoteles, door zijne kennismaking met Roomsche en Geref. theologen en door zijn afkeer van de scholastische orthodoxie tot eene gematigde, irenische theologie. In zijne werken de praecipuis religionis christianae capitibus 1613, epitome theologiae 1619, de immortalitate animae et resurr. mort. 1627 kwam hij op voor eene scherpere scheiding van philosophie en theologie, en ging hij tot het oorspronkelijk Christendom der vier eerste eeuwen terug, om in het gemeenschappelijke van alle christelijke confessies eene unie te zoeken van Luth. Geref. en Roomschen.

      20. Calixtus vond met zijn syncretisme natuurlijk veel bestrijding. Maar de eeuw der objectieviteit ging voorbij. In de 18e eeuw laat het subject zich gelden; het herneemt zijn rechten en komt tegen de macht van het objectieve in verzet. In het Piëtisme van 1700 tot 1730 wordt de subjectieve vroomheid het uitgangspunt, en wordt het zwaartepunt uit het object in het subject verlegd. Spener, de vader van het Piëtisme 1635-1705, oefende door zijn persoon en door zijne werken, o. a. Pia desideria 1678, Allgemeine Gottesgelahrtheit aller gläubigen Christen und rechtschaffenen Theologen 1680, Tabulae Catecheticae 1683, Theolog. Bedenken 1712 enz. ontzachlijken invloed. In Halle waren de voornaamste piëtisten Francke † 1727, Breithaupt † 1732 Instit. theol. 1695. Freylinghausen † 1739 Grundlegung der Theologie 1703. Joachim Lange † 1744 Antibarbarus orthodoxiae 1709. Mosaisches Licht u. Recht, Rambach † 1735, Der wohlinformirte Katechet 1722. In Wurtemberg verbond zich bij Hedinger † 1704, Bengel † 1752, Oetinger † 1782 het Piëtisme met een bijbelsch realisme en met apocalyptische verwachtingen. Natuurlijk trad de orthodoxie bijv. bij monde van Löscher in Dresden † 1749 zeer vijandig tegen dit Piëtisme op. Maar de tijd voor de orthodoxie was voorbij. In de jaren 1730-60 sluit zij in Buddeus † 1729 Instit. theol. dogm. et mor., Weismann † 1760, Crusius † 1775, J. G. Walch Einleitung in die dogm. Gottesgelahrheit 1749 en zijn zoon Ch. W. F. Walch Breviarium theol. dogm. 1775 met het Piëtisme een verbond en gaat over in eene gemoedelijk-vrome richting, die op de practijk des geloofs nadruk legt, afkeerig is van scholastieke spitsvondigheid, gematigd is in polemiek en vooral aan geleerde historische onderzoekingen haar krachten wijdt. Met het Piëtisme is het Herrnhuttisme verwant, dat eveneens eene reaktie was van het gevoel tegen de verstandelijke orthodoxie. De vader van von Zinzendorf was een Speneriaan. Maar terwijl het Piëtisme door een Busskampf tot bekeering wil leiden, tracht het Herrnhuttisme dit te bereiken door de prediking van den lieven Heiland. Het wil van geen wet, maar alleen van Evangelie weten. De genade dringt hier de natuur zoo geheel op zijde, dat Jezus zelfs den Vader vervangt, Jezus is de Schepper, de Regeerder, de Vader, de Jehova des O. Test. En zijn persoon en lijden werd door Zinzendorf, onder Roomschen invloed, zoo pathologisch opgevat, dat de verwantschap van mystiek en zinnelijkheid, vooral in den eersten romantischen tijd, 1743-1750, zeer duidelijk aan het licht trad. Met het Piëtisme loopt evenwijdig het Rationalisme. Beiden hebben, elk op eigene wijze, aan het gezag der orthodoxie afbreuk gedaan, beide verleggen het zwaartepunt in het subject. Het Rationalisme nu kwam op door de philosophie van Cartesius, Spinoza, Leibniz † 1716 en Wolff † 1754. Zij maakten klaarheid, mathematische klaarheid tot norm der waarheid. Carpovius, prof. in de mathesis te Weimar, poogde in zijne Oeconomia salutis N. T. seu theologia revelata, dogmatica methodo scientifica adornata 1737-65, de kerkleer naar mathematische methode te demonstreeren. Canz, Reusch, Schubert, Reinbeck, vooral S. J. Baumgarten Halle † 1757, Evangel. Glaubenslehre, uitgeg. door Semler 1759-60 en J. L. von Mosheim te Göttingen † 1755 behooren tot deze Wolffiaansche richting. In hoofdzaak waren deze mannen nog orthodox, maar het religieus belang der waarheid wordt niet meer gevoeld, de geloofsleer wordt een object van historische geleerdheid en verstandelijke demonstratie. Geen wonder, dat bij andere Wolffianen, zooals Töllner, Syst. der dogm. Theol., Heilmann, Compendium theol. dogm. 1761, J. P. Miller, Instit. theol. dogm. 1767, Seiler, Theol. dogm. polem. 1774 reeds eene vrijere houding tegenover de kerkleer wordt aangenomen.

      21. Als deze rationalistische richting dan van buiten af nog gevoed en versterkt wordt door het Engelsche Deïsme en het Fransche ongeloof, komt na 1760 in Duitschland de Aufklärung op, die het gezond verstand van den individueelen mensch tot heerschappij tracht te brengen over alle objectieve waarheid. Overal moet het positieve, het traditioneele, het historisch gewordene wijken voor het rationeele, het klaar-verstandelijke. Wolff c. s. had de openbaring nog redelijk gevonden. Maar de Aufklärung was deïstisch en rationalistisch. Frederik de Groote was haar koning, Berlijn haar middelpunt, de Allgemeine Deutsche Bibliotheek 1765-1805 haar orgaan. De dogmatiek werd in dezen rationalistischen geest bewerkt door W. A. Teller, Lehrbuch des christl. Glaubens 1764. Religion der Vollkommneren 1792. Henke, Lineamenta instit. fidei christ. 1793. Eckermann, Compend. theol. 1791 en vooral door Wegscheider, Instit. theol. christ. dogm. 1815, 8e Aufl. 1844. Tegen dit Rationalisme nam de orthodoxie den verzwakten vorm van het Supranaturalisme aan. Zij durfde niet meer positief en thetisch haar standpunt nemen in het geloof, maar had met hare tegenstanders den grondslag van de rede gemeen; alleen trachtte ze van daaruit toch nog tot de openbaring te komen, wier noodzakelijkheid, mogelijkheid en werkelijkheid zij verdedigde. De inhoud der openbaring kromp echter gaandeweg bij haar in; de dogmata worden zooveel mogelijk van al het aanstootelijke bevrijd en door zoogenaamde bijbelsche voorstelling voor de rede pasklaar gemaakt. Op dit standpunt stelden zich Doederlein, Instit. theol. 1780. Morus, Epitome Theol. СКАЧАТЬ