Het tweevoudig verbond contra de drievoudige Entente. Beck James Montgomery
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Het tweevoudig verbond contra de drievoudige Entente - Beck James Montgomery страница 2

СКАЧАТЬ op het evangelie van een Treitschke, een Bernhardi, die immers leeren, dat het iederen staat geoorloofd is, zich ter bereiking van welk zelfzuchtig oogmerk ook, van physieken dwang te bedienen. Dit evangelie, tusschen haakjes, is niet nieuw. Het frappeert ons alleen dat men het voor deze twintigste eeuw heeft durven opwarmen. Het werd door Machiavelli nog vrij wat klemmender bepleit in zijn geschrift “De Vorst,” waarin hij de politiek van Cesar Borgia verheerlijkt, waar hij de zwakkere Staten van Italië met gewetenloos Terrorisme vertrapt, op hen vallend met teugellooze woestheid of hen op de laaghartigste wijze om den tuin leidend. De schaamtelooze verwoesting van België komt inderdaad op niets anders dan huishouden à la Borgia neer, maar in hare uitwerking is het systeem tienduizend maal verschrikkelijker, waar immers moderne vernielingswerktuigen worden gebezigd.

      Tenzij wij onze veel geprezen beschaving hebben te beschouwen als het dunst vernisje over een onderlaag van barbaarschheid gestreken; tenzij het volkerenrecht op niets hoogers neerkomt dan op de wet van het geweer en de overtuiging van het kanon; tenzij wij moeten aannemen, dat de mensch na tallooze eeuwen nog even ver is in politieke moraliteit als in de dagen van den holbewoner – kan dit antwoord van Duitschland slechts als een slag in het aangezicht der beschaafde buitenwereld worden aangemerkt. Want getuigt het niet van eene beleedigende onverschilligheid voor het oordeel der “anderen”? Duitschlands bewering dat een vredesverdrag bij slot van rekening niets anders is dan een vodje papier, dat kan worden genegeerd, zoodra dit een der contracteerende partijen beter gelegen komt, is eene opvatting lijnrecht in strijd met de hoogste belangen der menschelijke samenleving.

      Niets wischt het feit uit, dat België vóór de oogen der beschaafde wereld werd neergesmakt en mishandeld. Zij is een martelares, want haar onschuld aan eenige vijandelijke daad vóór zij werd aangevallen, staat vast. Haar vrijwillig aanvaarde zelfopoffering ter wille van de handhaving harer plechtig bezworen onzijdigheid zal pleiten “als engelen met bazuinen-tongen, luid de schanddaad van zijn moord vervloeken(d).”2 In haar geval voorzeker zou de Hooge Raad der Wereldbeschaving inderdaad niet behoeven te aarzelen, hoe uitspraak te doen. In kort geding en in hoogste instantie zou het vonnis slechts in één zin kunnen uitvallen.

      Een Diplomaten-Oorlog

      De beide andere vragen, door ons gesteld, laten zich minder vlug beantwoorden. Hier hebben wij de beantwoording allereerst, zoo niet uitsluitend, te zoeken in de gedachtenwisseling tusschen de verschillende kanselarijen van Europa in de laatste week van Juli gevoerd; uit de diplomatieke stukken met andere woorden, want het is teekenachtig voor het losbreken van dezen grootsten aller oorlogen, dat hij door diplomaten werd verhaast; eens aangenomen, dat al deze snuggere bollen van een prijzenswaardig verlangen om voor de quaesties door het Oostenrijksch Ultimatum gerezen, eene vredelievende oplossing te vinden, werden bezield – een staat van zaken, waaraan men moeilijk gelooven kan – zou men zelfs kunnen zeggen: door onhandige en onbekwame diplomaten verhaast.

      Ik erken ten volle dat men onderscheid behoort te maken tusschen de onmiddellijke en de meer verwijderde en diepere aanleiding tot een oorlog; dit doet echter weinig af aan het verwijt, dat, terwijl de wereld om zoo te zeggen haar vreedzame zomervacantie genoot, op 23 Juli 1914, een “casus belli,” waarbij het ging om de onafhankelijkheid van meer dan één staat en, in het algemeen, om het evenwicht van Europa, plotseling in het aanzijn wordt geroepen door de Oostenrijksche eischen aan Servië gesteld en dat vervolgens, een week lang, een reeks van diplomatieke stukken tusschen de verschillende kanselarijen worden gewisseld, die op het oog moeten dienen om een explosie te voorkomen, maar inderdaad zóó ondoeltreffend zijn, dat het tot oorlog komt en de teerling geworpen is, vóór de wereld recht weet, wat er gaande is of zich althans rekenschap heeft kunnen geven van de geschilpunten die de wederzijdsche regeeringen in de algemeene uitbarsting betrekken.

      De juiste beoordeeling van het schuldig of niet-schuldig in dit ontzaglijk vergrijp jegens de beschaving hangt mitsdien grootelijks af van wat deze officieele gedachtenwisseling ons te zien en te denken geeft; wij kunnen deze stukken dus gevoegelijk behandelen als het schriftelijk bewijs in eene willekeurige rechtszaak overgelegd.

      Een belangrijk deel van het dossier wordt gevuld door de Engelsche en Duitsche Wit-boeken en door het Russische Oranje-boek; doel van dit geschrift is geen ander dan na te gaan, tot welke beslissing een onpartijdig en bezadigd hof zou komen, in eene zaak als hier aangegeven, op grond van de bewijsmiddelen hier beschikbaar.

      Het achterhouden door Duitschland en Oostenrijk van voor de beoordeeling der zaak zeer belangrijke, zoo niet onmisbare stukken

      Een dusdanig hof zou zich in zijn oordeel niet alleen laten leiden door wat uit de overgelegde schrifturen blijkt, maar evenzeer door het opmerkelijk achterhouden van stukken, waarvan het bestaan bewezen en de overlegging technisch mogelijk is.

      Het officieel bewijsmateriaal door Engeland en Rusland ter tafel gebracht, geeft geen aanleiding te betwijfelen, of alle stukken, ter zake dienende en in heur bezit, inderdaad door deze twee werden overgelegd; het Duitsche Wit-boek daarentegen bewijst indirectelijk het bestaan van bescheiden van het grootste gewicht voor de beoordeeling der zaak, zonder dat deze bescheiden door haar in het geding werden gebracht, terwijl Oostenrijk tot dusver in verzuim is gebleven, éénig document in haar bezit voor de vervollediging van het bewijsmateriaal bij te brengen.

      Wij vernemen uit het Duitsche Wit-boek – en ook zonder dat zouden wij het recht hebben voor onszelven de gevolgtrekking te maken – dat tusschen Duitschland en Oostenrijk ter zake een aantal hoogst belangrijke depêches werden gewisseld, terwijl het verder evenzeer voor de hand ligt, dat correspondentie van gelijken aard tusschen deze beide Staten en Italië plaats vond. Italië is inderdaad, hoe moeilijk het haar ook onder de omstandigheden moge vallen, aan de wereld verplicht, alle bewijsmateriaal, waarover zij te beschikken heeft, over te leggen. Het voordeel van zulk een open kaart spelen komt sterk uit in het licht van haar wel-overlegde gevolgtrekking, dat de oorlog, door haar beide bondgenooten begonnen, een aanvallend karakter draagt; zij was dientengevolge van alle verplichting tegenover het Drievoudig Verbond ontslagen. Men lette wel: het feit dat belangrijke mededeelingen tusschen Berlijn en Weenen werden gewisseld, waarvan ons, publiek, de kennisname opzettelijk werd onthouden, berust niet op een los praatje. Duitschland beweert en voert als verdediging van haar gedragslijn aan, dat zij haar best deed, Oostenrijk tot verzoeningsgezindheid te bewegen, maar, afgescheiden van het feit, dat dusdanige pogingen blijkbaar niet de minste uitwerking hadden, houdt men de briefwisseling waaruit van deze vrede-ademende bemoeiingen zou blijken, zorgvuldig achter in de geheime archieven van Berlijn en Weenen.

      Wij lezen in Duitschland's officieel verweer, dat zij, in weerwil van Oostenrijk's weigering om Sir Edward Grey's voorstel om Servië's antwoord op het ultimatum als een grondslag voor verdere onderhandelingen te aanvaarden,

      “voortging haar uiterste best te doen om Weenen te bewegen tot eenige schikking te komen, zoolang deze niet in strijd zoude zijn met de waardigheid der Monarchie.”3

      Deze mededeeling zou gereeder geloof vinden, zoo het Duitsche Ministerie van Buitenlandsche Zaken, dat immers niet aarzelde, andere diplomatieke bescheiden over te leggen, ons den tekst gaf van dezen raad, door haar aan Weenen gegeven.

      Dezelfde “boekdeelen sprekende” achterhouding treft ons, waar hetzelfde verweer mededeelt, dat de Duitsche Regeering Oostenrijk aanraadt: “met Mr. Sazonof in onderhandeling te treden.” Maar ook hier zoekt men tevergeefs naar den tekst dezer aansporing onder de stukken door het Duitsche Ministerie van Buitenlandsche Zaken geopenbaard. De correspondentie ter zake tusschen dat departement en de Duitsche Gezanten te St. Petersburg, Parijs en Londen gewisseld, is in extenso gegeven, maar onder de zeven-en-twintig documenten, als bijlagen gevoegd bij het officieel Duitsch verweer, zoekt men, opmerkelijkerwijze, te vergeefs naar een enkele depêche van de vele in die dagen van Berlijn naar Weenen gezonden en vindt er slechts één, die van Weenen aan Berlijn werd gericht.

      Kan СКАЧАТЬ



<p>2</p>

Macbeth, Eerste Bedrijf, zevende Tooneel (Vertaling van Prof. L. A. J. Burgersdijk).

<p>3</p>

Duitsch Wit-Boek.