Het Leven der Dieren: Deel 2, Hoofdstuk 01: De Boomvogels.. Brehm Alfred Edmund
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Het Leven der Dieren: Deel 2, Hoofdstuk 01: De Boomvogels. - Brehm Alfred Edmund страница 8

Название: Het Leven der Dieren: Deel 2, Hoofdstuk 01: De Boomvogels.

Автор: Brehm Alfred Edmund

Издательство: Public Domain

Жанр: Природа и животные

Серия:

isbn: http://www.gutenberg.org/ebooks/28746

isbn:

СКАЧАТЬ den mensch vooral wegens het voordeel, dat zij opleveren, de Vogels wegens het genoegen, dat zij hem verschaffen. De Zoogdieren moeten offers brengen, als zij het noodlot willen ontgaan van door den mensch uitgeroeid te worden; de Vogels daarentegen zijn boven alle overige dieren bevoorrecht met de genegenheid en de liefde van den mensch. De bevalligheid van hun gestalte, de kleurenpracht van hun vederenkleed, de snelheid en vlugheid van hunne bewegingen, hun welluidende stem, hun beminnelijke aard trekken ons onwederstaanbaar aan. Reeds de eerste menschen, van welker gevoelens berichten tot ons zijn gekomen, waren vogelvrienden: de wilden namen hen onder hun bescherming; de priesters uit vroegere tijdperken beschouwden ze als heilige dieren; de dichters der oudheid en van den tegenwoordigen tijd hebben zij tot geestdrift vervoerd. Hun leven, hun stem, hun vlucht, hun duidelijk merkbare tevredenheid met hun bestaan maken ons ontvankelijk voor verhevene gevoelens, stichten ons. Wij verleenen hun gaarne de gastvrijheid en toonen hun de vriendschap die wij aan de meeste Zoogdieren en in nog meerdere mate aan de Kruipende en Kikvorschachtige Dieren onthouden; wij verleenen hun die ook, wanneer zij ons weinig voordeel brengen. Uit hun midden kiezen wij meer metgezellen voor kamer en huis dan uit alle overige diergroepen te zamen genomen: zelfs wanneer wij ons gereed maken om hen met netten en strikken te vervolgen, is de genegenheid, die wij voor hen gevoelen, niet uitgebluscht. Zij zijn onze schootkinderen en lievelingen. Hun leven is van hooge beteekenis voor onze bezittingen en voor ons welvaren. De Vogels vormen een onontbeerlijken schakel in de reeks der wezens; zij waken met goed gevolg voor het evenwicht in de dierenwereld en voorkomen de te sterke vermenigvuldiging van de leden van andere klassen, vooral van de Insecten, die een woestijn zouden maken van de wereld, indien deze aan hen was prijsgegeven. Het nut van de Vogels kan niet berekend of geschat worden, omdat hierbij allerlei nog onopgehelderde vraagstukken in aanmerking komen; wel mogen wij echter met vrij groote zekerheid aannemen, dat de diensten, die de Vogels ons bewijzen, van meer beteekenis zijn dan de schade, die zij veroorzaken. Daarom doen wij wèl met hen te beschermen en te gemoet te komen. De land- en boschbouw van den tegenwoordigen tijd benadeelen juist die Vogels, welke ons het naast aan ’t hart liggen, want zij ontneemt of bemoeielijkt hun de gelegenheid tot het verkrijgen van woningen en broedplaatsen en van voedsel; zij dwingt hen dus naar elders de wijk te nemen, een voor hen beter geschikte verblijfplaats te zoeken. Wij moeten daarom trachten plaatsen, waar zij veilig wonen en nestelen kunnen, voor hen te behouden of in te richten. Deze beteekenis verbind ik aan de ernstige aanmaning, die ik reeds sedert jaren bij alle verstandige menschen ingang tracht te doen vinden: Bescherm de Vogels!

      Eerste Orde

      De Boomvogels (Coracornithes)

      Als de hoogst ontwikkelde Vogels beschouwen wij met Fürbringer de Boomvogels. Op grond van nauwgezette onderzoekingen van het inwendige samenstel der Vogels vereenigt hij onder dezen naam de zeven onderorden van de Kleine Vogels, Knaagsnaveligen, Zitvoetigen, Platsnaveligen, Koekoekvogels, Baardkoekoekvogels en Rakvogels. De eerste rang komt toe aan de Spechtmuschvogels of Kleine Vogels (Picopasseriformes); zij worden verdeeld in vijf groepen: de Muschvogels, de Springvogels of Schijnzangvogels, de Spechtvogels, de Snorvogels of Groothandigen en de Muisvogels. Bovenaan staan de Muschvogels.

      Meer dan de helft van alle Vogelsoorten wordt tot dusver nog vrij algemeen onder den naam Muschvogels (Passeres) samengevat. Het is moeielijk algemeene kenmerken voor deze groep op te geven wegens de veelheid en de verscheidenheid van de hiertoe behoorende vormen. De grootte van deze Vogels wisselt af binnen veel wijdere grenzen dan in een der andere groepen, n.l. tusschen die van den Raaf en die van het Goudhaantje. Niet minder opmerkelijk is het verschil, dat bij vergelijking van de snavels, de voeten, de vleugels en de staarten, van de gesteldheid en de kleur van het vederenkleed wordt waargenomen. Het zal wel niet mogelijk zijn van den snavel der Muschvogels een ander gemeenschappelijk kenmerk op te geven dan dat hij middelmatig lang is en geen washuid heeft. Van de pooten kan alleen gezegd worden, dat de bevedering van het onderbeen zich tot aan het spronggewricht uitstrekt, dat de hoornlaag die den loop bekleedt, aan de voorzijde uit groote platen bestaat (meestal zeven), dat de voet sierlijk gebouwd is en dat de binnenteen, die gewoonlijk dikker en langer is dan de tweede teen (of binnenste voorteen) een achterwaartschen stand heeft. Voorts verdient vermelding, dat het onderste strottenhoofd bij de meeste Muschvogels bijzonder sterk ontwikkeld is en door 2 à 5 paar spieren, die over de voor- en achtervlakte verdeeld zijn, bewogen wordt.

      De buitenveeren of omtrekveeren, welker aantal in den regel betrekkelijk gering is, groeien op bepaalde vedervelden; van deze vertoonen vooral het rugveld en het onderveld bij alle Muschvogels overeenkomstige eigenschappen. Aan het handgedeelte van den vleugel komen in den regel 10 of 9 slagpennen voor. Het aantal slagpennen aan den voorarm wisselt af van 9 tot 14; het eerstgenoemde aantal komt het veelvuldigst voor. De staart bezit 12, bij uitzondering echter 10 stuurpennen.

      In overeenstemming met de buitengewone talrijkheid der Muschvogels is hun verbreiding. Zij zijn wereldburgers en vormen het belangrijkste gedeelte van de bevederde bevolking van alle breedte- en hoogtegordels, van alle gewesten, van iedere plaats. Zij bewonen ieder land, ieder terrein, de ijzige velden van het hooge gebergte of van het noorden zoowel als de door de zon geblakerde vlakten van de keerkringsgewesten, de hoogte zoowel als de diepte, het woud zoowel als het veld, de rietbosschen der moerassen zoowel als de kale steppen, de wereldstad met haar gewemel van menschen zoowel als de woestijn; zij ontbreken nergens waar hun eenige kans geboden wordt om in hunne behoeften te voorzien: zelfs op de woeste, rotsachtige eilanden te midden van de IJszee vinden zij een verblijfplaats en voedsel. In de bosschen komen zij veelvuldiger voor dan in boomlooze landstreken, onder de keerkringen in grooter aantal dan in de gematigde en de koude aardgordels; ook dit echter is, wanneer men op de geheele groep let, slechts met eenige beperking juist. Vele soorten leven altijd of bijna altijd op den bodem; verreweg de meeste zijn hier althans geen vreemdelingen. Slechts zeer weinige van haar vermijden de nabuurschap van den mensch; vele komen zelfs uit eigen beweging bij hem te gast en bezoeken onbeschroomd zijn huis en zijn hof, zijn boomgaard of zijn bloementuin.

      Door de Muschvogels in ’t algemeen tot de hoog begaafde leden van de klasse der Vogels te rekenen, geeft men hun den rang die hun toekomt. Niet weinige vogelkenners beschouwen in navolging van Cabanis den Nachtegaal als de volkomenste van alle Vogels; Owen heeft eens beweerd, dat de Raven aanspraak zouden kunnen maken op dezelfde onderscheiding. Werkelijk bezitten de Muschvogels buitengewone begaafdheden; naar den geest niet minder dan naar het lichaam. Hoewel zij niet alle uitmuntend vliegen, kunnen enkele van hen in dit opzicht met iederen anderen Vogel wedijveren; verreweg de meeste staan, wat deze bekwaamheid betreft, altijd nog hooger dan alle leden van verscheidene orden. Op den bodem bewegen althans de meeste zich gemakkelijk en behendig; sommige stappen, andere huppelen, slechts weinige trippelen. Vele sluipen zoo vlug als Muizen tusschen dicht bijeen groeiende twijgen door; sommige klauteren langs boomstammen, takken en twijgen, andere houden zich hier met lichaamsoefeningen bezig, en kunnen zelfs allerlei acrobatische toeren verrichten. Hoewel de meeste het water schuwen, weten echter eenige zich ook hier te redden op een wijze, die bijna zonder wederga is: over den bodem van ’t water loopend, vervolgen zij hun prooi; zonder schroom vliegen zij door den waterval, die zich schuimend en met donderend geraas in den afgrond stort.

      Alle zintuigen van de Muschvogels zijn goed ontwikkeld. Dat het gezicht de eerste plaats inneemt, geldt misschien voor alle zonder uitzondering; ook het gehoor en het gevoel zijn, naar het schijnt, bijzonder fijn. Hoewel de smaakzin niet ontbreekt, is hij toch ongetwijfeld niet van groote beteekenis; de reuk is, voor zoover men kan nagaan, slechts bij enkele scherp; waarschijnlijk mag men dus de toestellen voor de beide laatstgenoemde zinnen weinig ontwikkeld of rudimentair noemen. Hoewel de meeste Muschvogels goedaardig en onergdenkend zijn en men het dus niet onmogelijk kan achten, dat zij in sommige omstandigheden een onjuist oordeel vellen, toonen echter alle in kritieke omstandigheden een goed inzicht in den toestand waarin zij verkeeren. Zij leeren den aard en de handelingen van hunne vijanden kennen en beoordeelen, en worden hierdoor in staat gesteld om gevaren te ontwijken; tevens leven zij in goede verstandhouding met hunne vrienden en maken gebruik van hun gastvrijheid: zij wijzigen dus hun gedrag in overeenstemming met de omstandigheden, met tijd en met plaats, naar de menschen waarmede zij verkeeren, naar den tegenwoordigen stand van zaken en naar de gebeurtenissen die vroeger hebben plaats gehad. Hunne eigenschappen en hartstochten openbaren zij СКАЧАТЬ