Название: De Laatste Plaats In De Hindenburg
Автор: Charley Brindley
Издательство: Tektime S.r.l.s.
Жанр: Современная зарубежная литература
isbn: 9788835411970
isbn:
"Hou je goed vast aan de touwen en aan elkaar," zei Hiwa Lani, "het onweer is bijna voorbij." Ze probeerde vastberaden en geruststellend te klinken, maar ze was even angstig als de kinderen.
De twee kano's waren nu samengebonden zodat ze niet uiteengedreven konden worden.
Langzaamaan, in een tijdspanne van twee uur, begonnen de golven te kalmeren en tegen halfweg de middag brak de zon door de wolken en verlichtte het kleine konvooi zodat Akela de kans kreeg om de schade op te nemen.
Ze hadden een kano verloren, samen met alle planten en de meeste dieren erop. De mast van Kaleis boot, het afdak van de beide boten en een groot gedeelte van het tuig was weg. Van de twee overgebleven kano's hadden ze echter enkel een varken, Cachu genaamd, verloren doordat het overboord geslagen was tijdens de stormachtige nacht.
Ze waren uitgeput, maar iedereen had het tenminste overleefd.
Fregata, de fregatvogel die drijfnat van het zeewater in zijn kooi zat en er ellendig uitzag, had het overleefd.
Ze dankten Tangaroa, de god van de zee, om alle Babatana te behoeden tijdens de lange stormachtige nacht.
De wind had hen ver naar het oosten van hun koers doen afwijken en voor de zee gekalmeerd was tot zijn normale ritme kon Akela de deining en de golven niet lezen om zich te oriënteren.
Nadat ze de nodige herstellingen hadden uitgevoerd en een goede maaltijd gegeten hadden, liet Akela de fregatvogel vrij en iedereen keek toe hoe hij hoog in de lucht ronddraaide en zich dan door de westenwind liet meevoeren. Wanneer hij nog slechts een bruin stipje was tegen de blauwe lucht, boog hij af naar het noorden en vloog de horizon tegemoet.
Akela stippelde een route uit richting het noorden, Fregata achterna. De fregatvogel zou snel uit het zicht verdwijnen, maar Akela kon zijn koers aanhouden op basis van de positie van de zon.
Toen de avond viel, was de vogel nog niet teruggekeerd, dus bleef Akela noordwaarts varen. De hele avond en nacht keek hij naar de sterren om in een rechte lijn te kunnen varen.
Toen de zon opging, was de vogel nog steeds niet terug. Iedereen vatte weer moed toen het duidelijk werd dat de fregatvogel een plaats had gevonden om te landen.
Kort na de middag riep Akela naar zijn vrouw: "Karika, kijk naar die wolken!"
Met haar hand beschermde ze haar ogen tegen de zon om naar het noorden te kijken waar hij heen wees. "Hm, dat zijn hele mooie wolken, Akela."
"Zie je dat de wolken onderaan lichter van kleur zijn? Ze hangen boven ondiep water, misschien dicht bij een strand."
"Ah, ja, Akela. Nu zie ik het."
"Daarheen, Metoa." riep Akela naar de man op de achtersteven. "Leid ons die richting uit. Alle anderen: neem je peddel." Akela greep zijn eigen peddel en begon hard te trekken tegen het water.
De kleine Tevita klom tot halfweg de mast om verder over zee te zien. "Bomen, papa!" riep ze, "Ik zie bomen."
Akela ging staan. "Ja! Ik zie ze ook, Tevita." Hij ging weer zitten en begon nog harder te peddelen dan voordien.
Al snel kregen ze een eiland in het vizier. Eerst leek het maar een kleine atol, maar als ze dichter peddelden, konden ze zien dat het eiland van hen wegdraaide richting het oosten en het westen en ze alleen de kaap van een groot eiland zagen.
Toen ze op honderd meter van de kust genaderd waren, stak Akela zijn hand omhoog om de anderen te doen stoppen met peddelen. "Laten we eerst kijken of hier andere mensen leven."
Ze bleven een tijdje ter plaatse dobberen, parallel aan het zandstrand waar enorme palmbomen uitnodigende schaduwen op de hoogwaterlijn wierpen.
De jonge vrouw, Hiwa Lani, ging staan met haar hand boven haar ogen tegen de zon om naar het strand te kijken en om te zien of er beweging was.
Akela wist dat zijn volk na twee maanden graag aan land wilde gaan en vaste grond onder de voet wilde voelen, maar hij wilde niet dat ze een vijandige stam zouden tegenkomen die niet graag heeft dat veertig nieuwkomers plots hun eiland inpalmen.
Akela en Metoa maakten de twee boten los van elkaar terwijl ze de kust in het oog hielden.
Na twintig minuten zonder enige beweging op het strand, deed Akela teken dat ze aan land konden gaan.
Ze zagen de branding voor zich en wisten dat het ruw zou worden, maar gelukkig bijlange niet zo ruw als het onweer van de vorige nacht was geweest.
Ze bleven de boeg naar de kust richten, surften door de branding en lieten zich dan in een kleine inham glijden. De inham was misschien honderd meter breed en vormde een bijna perfecte halve cirkel. Ze landden op puur, wit, fijn zand.
Zodra ze de kano's uit het water getrokken hadden, wilden de kinderen naar de bomen lopen en het eiland verkennen.
"Papa, kijk daar," zei Tevita, "mooie bloemen aan de bomen. We moeten er plukken voor onze welkomstkrans."
"Blijf in de buurt." Akela hield de bomenlijn nog steeds goed in de gaten.
Tevita en de andere kinderen protesteerden niet en hielden de bomen ook in het oog.
Akela leidde hen langs het strand en zei dat ze alert moesten blijven en zich klaarhouden om zich te verdedigen.
Na een tijdje liepen ze naar de bomen en zochten ze paden. Eens ze tussen de palmbomen stonden, hielden ze halt om te luisteren of er ongewone geluiden waren en om te zien of er iets was dat door mensen gebouwd was.
Ze vonden geen paden en gingen dieper het bos in. Ze zagen veel verschillende soorten vogels en vlinders, maar geen teken van mensen of iets dat door mensen gemaakt was. Toen ze de andere kant van het eiland bereikten, zagen ze dat het de vorm had van een gebroken boemerang rond een grote lagune van lichtblauw water.
Tussen de kokospalmen en langs de rand van de lagune stonden nog meer bomen vol sneeuwwitte bloesems van vier bloemblaadjes.
Ze wandelden op het zandstrand langs de lagune en kwamen al snel een grote koraalrots tegen die was aangespoeld tijdens een lang vervlogen storm. Bovenop de rots zat hun fregatvogel te zonnen en zijn veren te poetsen.
"Kijk daar!" Tevita wees naar de rand van het bos.
Cachu, het varken dat overboord geslagen was tijdens het onweer, stond nonchalant in het gras te kauwen op een tak met witte bloemen. Hij negeerde de mensen ostentatief terwijl hij nog een twijg afbeet.
"Dit is een goed teken." zei Akela terwijl de anderen rond hem kwamen staan. "De goden hebben ons naar ons nieuwe thuis geleid. We zullen deze plek Kwajalein noemen, de Plaats van de Bomen met Witte Bloemen."
Hiwa Lani en de kinderen verzamelden bloesems van de bomen met witte bloemen en maakten er dan welkomstkransen mee voor alle mensen en ook een voor Cachu.
Iedereen knielde in het zand en dankte Tangaroa, de god van de zee, Tawhiri, de god van de wind en het onweer en Pele, de godin van het vuur.
Het Babatanavolk had de andere dieren aan de boten vastgemaakt terwijl ze het eiland verkenden.
Toen ze zeker waren dat er geen roofdieren of mensen op het eiland waren, maakten ze de varkens, honden en kippen los en lieten ze ze de vrije loop.
Ze vonden geen waterbron, dus zouden ze regenwater moeten opvangen, СКАЧАТЬ