Название: Rebel, Gevangene, Prinses
Автор: Морган Райс
Издательство: Lukeman Literary Management Ltd
Жанр: Героическая фантастика
Серия: Over Kronen en Glorie
isbn: 9781632919632
isbn:
Berin werd overspoeld door wanhoop, en hij voelde dat hij begon te huilen. Hij had niet meer gehuild sinds hij een kind was. Zijn oudste zoon was dood. Van alle leugens die Marita had verteld, klonk dat als de waarheid. Het verlies liet een leegte in hem achter die onmogelijk te bevatten was, ondanks alle verdriet en woede die in hem opwelde. Hij dwong zichzelf om zich op de anderen te focussen, want dat was de enige manier om ervoor te zorgen dat het hem niet zou overweldigen.
“Soldaten hebben Sartes meegenomen?” vroeg hij. “Soldaten van het Rijk?”
“Denk je dat ik daarover zou liegen?” vroeg Marita.
“Ik weet niet meer wat ik moet geloven,” antwoordde Berin. “Je hebt niet eens geprobeerd om ze tegen te houden?”
“Ze hadden een mes tegen mijn keel gezet,” zei Marita. “Ik moest wel.”
“Je moest wel wat?” vroeg Berin.
Marita schudde haar hoofd. “Ik moest hem naar buiten roepen. Ze zouden me gedood hebben.”
“Dus heb je hem maar opgegeven?”
“Wat had ik anders moeten doen?” wilde Marita weten. “Jij was er niet.”
En Berin zou zich daar waarschijnlijk de rest van zijn leven schuldig over voelen. Marita had gelijk. Misschien, als hij hier was gebleven, was dit allemaal niet gebeurd. Hij was vertrokken om ervoor te zorgen dat zijn gezin niet zou omkomen van de honger, maar in zijn afwezigheid was alles uit elkaar gevallen. Maar zijn schuldgevoel kwam niet in de plaats voor zijn verdriet of zijn woede. Het stapelde zich alleen maar op. Het borrelde in hem, als iets dat leefde en vocht om naar buiten te komen.
“Hoe zit het met Ceres?” wilde hij weten. Hij schudde Marita weer door elkaar. “Vertel het me! De waarheid dit keer. Wat heb je gedaan?”
Marita trok zich weer los, en deze keer liet ze zich op de vloer zakken. Ze krulde zich op en keek hem niet eens aan. “Zoek het zelf maar uit. Ik ben degene die hiermee heeft moeten leven. Ik, niet jij.”
Een deel van Berin wilde haar door elkaar schudden tot ze hem een antwoord gaf. Het wilde de waarheid uit haar persen, wat het ook zou kosten. Maar dat was niet het soort man dat hij was, en hij wist dat hij nooit zo’n man zou kunnen zijn. Alleen al de gedachte deed hem walgen.
Hij nam niets uit het huis mee toen hij vertrok. Er was daar niets meer dat hem interesseerde. Toen hij omkeek naar Marita, zo bevangen door haar eigen bitterheid dat ze haar zoon had opgegeven en had geprobeerd te verhullen wat er met hun kinderen was gebeurd, was het lastig te geloven dat het ooit anders was geweest.
Berin stapte naar buiten en knipperde zijn laatste tranen weg. Toen het felle zonlicht hem raakte, besefte hij dat hij geen idee had wat hij nu moest doen. Wat kon hij doen? Hij kon zijn oudste zoon niet helpen, niet nu, terwijl de anderen wel overal konden zijn.
“Dat doet er niet toe,” zei Berin tegen zichzelf. Hij voelde de vastberadenheid in zich veranderen, net als het metaal dat hij bewerkte. “Het zal me niet tegenhouden.”
Misschien had iemand in de buurt gezien waar ze heen waren gegaan. Er moest wel iemand zijn die wist waar het leger was, en Berin wist beter dan wie dan ook dat een man die zwaarden maakte altijd een manier kon vinden om dichter bij het leger te komen.
Wat betreft Ceres…er moest iets zijn. Ze moest ergens zijn. Want het alternatief was ondenkbaar.
Berin keek uit over het platteland. Ceres was daar ergens. En Sartes ook. Hij zei de volgende woorden hardop, want daardoor leken ze in een belofte te veranderen. Een belofte aan zichzelf, aan de wereld, aan zijn kinderen.
“Ik zal jullie allebei vinden,” beloofde hij. “Hoe dan ook.”
HOOFDSTUK VIER
Sartes rende hijgend langs de legertenten, de rol perkament in zijn hand. Hij veegde het zweet uit zijn ogen, wetend dat als hij niet snel de tent van zijn commandant zou bereiken hij met de zweep zou krijgen. Hij baande zich zo snel als hij kon een weg door het kamp, wetend dat hij bijna geen tijd meer had. Hij was al veel te vaak opgehouden.
Sartes had al brandende striemen op zijn schenen van de keren dat hij de verkeerde tent was binnengelopen. Het waren er veel. Hij knipperde met zijn ogen en keek wanhopig om zich heen in een poging de juiste richting vast te stellen. Er waren borden en pijlen om de weg aan te geven, maar hij had ze nog niet allemaal door.
Sartes voelde hoe zijn voet ergens achter bleef haken, en toen viel hij. De wereld leek zich ondersteboven te keren. Even dacht hij dat hij over een touw was gestruikeld, maar toen hij opkeek zag hij soldaten lachen. De voorste was een oudere man, met kort, stoppelig haar dat al grijs werd en littekens van te veel gevechten.
Sartes werd overspoeld door angst, maar hij voelde ook een soort berusting; dit was gewoon het leven in het leger voor een dienstplichtige als hij. Hij vroeg niet aan de man waarom hij het had gedaan, want dan zou hij verzekerd zijn van een pak slaag. Voor zover hij kon zien, gold dat voor bijna alles.
In plaats daarvan stond hij op en veegde hij de ergste modder van zijn tuniek.
“Wat ben je aan het doen, welp?” wilde de soldaat die hem had laten struikelen weten.
“Een boodschap doen voor mijn commandant, heer,” zei Sartes. Hij liet de man het stuk perkament zien. Hij hoopte dat het genoeg zou zijn om hem veilig te houden. Vaak was dat niet zo, ondanks de regels die voorschreven dat orders belangrijker waren dan al het andere.
Sinds hij hier was gearriveerd, had Sartes geleerd dat het leger van het Rijk heel wat regels had. Sommige regels waren officieel: verlaat het kamp zonder toestemming, weiger om orders op te volgen, verraad het leger, en je kunt gedood worden. Loop de verkeerde kant op, doe iets zonder toestemming, en je kunt een pak slaag verwachten. Maar er waren ook andere regels. Geen officiële regels, maar net zo gevaarlijk om te breken.
“Wat voor boodschap mag dat zijn?” wilde de soldaat weten. De anderen verzamelden zich nu om hen heen. Er was altijd een gebrek aan vermaak in het leger, dus bij het vooruitzicht op een beetje lol ten koste van een dienstplichtige waren ze er als de kippen bij.
Sartes deed zijn best om verontschuldigend te kijken. “Ik weet het niet, heer. Ik heb alleen orders om deze boodschap te bezorgen. U mag het lezen als u wilt.”
Dat was riskant. De meeste gewone soldaten konden niet lezen. Hij hoopte dat zijn toon hem geen draai om zijn oren voor ongehoorzaamheid zou opleveren, maar hij deed zijn best om geen angst te laten zien. Geen angst laten zien was één van de regels die niet op papier stonden. Het leger had minstens zoveel ongeschreven regels als geschreven regels. Regels over wie je moest kennen om beter voedsel te krijgen. Over wie wie kende, en met wie je moest oppassen, ongeacht je rang. Het kennen van de ongeschreven regels leek de enige manier om te overleven.
“Nou, vooruit dan met de geit!” brulde de soldaat. Hij gaf Sartes een trap om hem in beweging te krijgen. De anderen lachten alsof het de leukste grap was die ze ooit hadden gezien.
Eén van de belangrijkste ongeschreven regels leek het feit dat de nieuwe dienstplichtigen vogelvrij waren. Sinds hij hier was gearriveerd, was Sartes gestompt en geslagen, geschopt en geduwd. Ze hadden hem laten rennen tot hij op instorten stond, en toen nog meer. Hij was beladen met zoveel spullen dat hij het gevoel had dat hij СКАЧАТЬ