Een Mars Van Koningen . Морган Райс
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Een Mars Van Koningen - Морган Райс страница 4

СКАЧАТЬ Koning,” verkondigde Argon.

      Thor knipperde, en toen hij zijn ogen opende, stonden alle leden van de Krijgsmacht, van de Zilveren, honderden mannen en jongens op elkaar gedrukt in de kamer, voor hem. Als één knielden ze, en bogen voor hem, hun gezichten laag bij de grond.

      “Onze Koning,” klonk het in koor.

      Thor schrok wakker. Hij zat rechtop, hijgend, en keek om zich heen. Het was donker en vochtig, en hij besefte dat hij op een stenen vloer zat, met zijn rug tegen de muur. Hij kneep zijn ogen samen in de duisternis, zag de ijzeren tralies in de verte en daarachter een flikkerende fakkel. Toen herinnerde hij het zich: de kerker. Hij was hier na het feestmaal naartoe gesleept.

      Hij herinnerde zich de bewaker, die hem in zijn gezicht had geslagen, en realiseerde zich dat hij bewusteloos moest zijn geweest; hij wist niet hoe lang. Hij ging omhoog zitten, zwaarder ademend, in een poging de verschrikkelijke droom van zich af te schudden. Het had zo echt geleken. Hij bad dat het niet waar was, dat de koning niet dood was. Maar het beeld van de dode koning was in zijn hersenen gegrift. Had Thor echt iets gezien? Of was het allemaal slechts zijn verbeelding?

      Thor voelde hoe iemand hem tegen de zool van zijn voet trapte, en hij keek op. Er stond iemand over hem heen gebogen.

      “Het werd tijd dat je eens wakker werd,” klonk de stem. “Ik wacht al uren.”

      In het gedimde licht kon Thor het gezicht van een jongen onderscheiden, van ongeveer zijn leeftijd. Hij was mager, kort, met holle wangen en een huid die door de pokken was beschadigd—en toch leek er een vriendelijke, intelligente persoon achter die groene ogen schuil te gaan.

      “Ik ben Merek,” zei hij. “Je celmaatje. Waar zit jij voor?”

      Thor probeerde zijn gedachten op een rijtje te krijgen. Hij leunde tegen de muur, ging met zijn handen door zijn haar, en trachtte het zich te herinneren.

      “Ze zeggen dat je hebt getracht de koning te doden,” ging Merek verder.

      “Hij heeft hem inderdaad getracht te doden, en we zullen hem aan stukken schuren als hij ooit achter die tralies vandaan komt,” snauwde een stem.

      Een kabaal van gekletter rees op, tinnen bekers die tegen metalen tralies aan gingen, en Thor zag dat de hele gang gevuld was met cellen, met grotesk uitziende gevangenen die hun hoofden tegen de tralies aanduwden en in het flikkerende licht van de fakkels naar hem staarden. De meesten waren ongeschoren, misten tanden, en sommigen zagen eruit alsof ze hier al jaren zaten.

      Het was een afschuwelijk gezicht, en Thor dwong zichzelf om weg te kijken. Zat hij echt hier beneden? Zou hij hier voor altijd met deze mensen vast zitten?

      “Maak je geen zorgen om hen,” zei Merek. “Het is alleen jij en ik in deze cel. Ze kunnen niet naar binnen. En het zou me niets kunnen schelen als je de koning zou hebben vergiftigd. Ik zou hem zelf wel willen vergiftigen.”

      “Ik heb de Koning niet vergiftigd,” zei Thor verontwaardigd. “Ik heb niemand vergiftigd. Ik wilde hem redden. Het enige wat ik heb gedaan was zijn drinkbeker omgooien.”

      “En hoe wist je dat de drinkbeker vergiftigd was?” schreeuwde een stem uit de hal, die aan het meeluisteren was. “Magie zeker?”

      Er zwol een koor van cynisch gelach uit het cellenblok op.

      “Hij is helderziend!” riep één van hen spottend.

      De anderen lachten.

      “Nee, het was slechts een goede gok!” bulderde een ander.

      Thor was boos. Hij haatte de beschuldigingen, hij wilde hen terecht wijzen. Maar hij wist dat het tijdverspilling zou zijn. Trouwens, hij hoefde zichzelf niet aan deze criminelen te bewijzen.

      Merek keek hem onderzoekend aan, met een blik die niet zo sceptisch was als die van de anderen. Hij zag eruit of hij nadacht.

      “Ik geloof je,” zei hij zachtjes.

      “Echt?” vroeg Thor.

      Merek haalde zijn schouders op.

      “Als je echt de Koning zou willen vergiftigen, zou je toch niet zo dom zijn om hem dat te laten weten?”

      Merek draaide zich om en liep een paar stappen naar zijn kant van de cel. Hij leunde tegen de muur en liet zich op de grond zakken, tegenover Thor.

      Nu werd Thor nieuwsgierig.

      “Waarom zit jij hier?” vroeg hij.

      “Ik ben een dief,” antwoordde Merek, enigszins trots.

      Thor was verrast; hij was nog nooit eerder in het gezelschap van een dief geweest, een echte dief. Het was nooit in hem op gekomen om ooit iets te stelen, en het had hem altijd verbaasd dat sommige mensen dat wel deden.

      “Waarom deed je het?” vroeg Thor.

      Merek haalde zijn schouders op.

      “Mijn familie heeft geen eten. Ze moeten eten. Ik heb geen opleiding of vaardigheden. Stelen is wat ik kan. Geen grote dingen. Voornamelijk eten. Wat hen ook helpt. Ik ben er jarenlang mee weg gekomen. Toen werd ik gepakt. Dit is mijn derde keer. De derde keer is het ergst.”

      “Waarom?” vroeg Thor.

      Merek zweeg, en schudde toen langzaam zijn hoofd. Thor zag hoe zijn ogen zich vulden met tranen.

      “De wet van de koning is streng. Geen uitzonderingen. Derde overtreding, en ze nemen je hand.”

      Thor was ontzet. Hij wierp een blik op Mereks handen; ze zaten er allebei nog aan.

      “Ze zijn nog niet voor me gekomen,” zei Merek. “Maar dat zal niet lang meer duren.”

      Thor voelde zich verschrikkelijk. Merek keek weg, alsof hij beschaamd was, en Thor ook, hij wilde er niet aan denken.

      Thor legde zijn hoofd in zijn handen. Zijn hoofd deed pijn, en hij trachtte om alles op een rijtje te krijgen. De afgelopen paar dagen waren als een wervelwind geweest; er was zo veel gebeurd in zo’n korte tijd. Aan de ene kant had hij een gevoel van succes, van rechtvaardiging; hij had de toekomst gezien, hij had MacGils vergiftiging voorspeld, en hij had hem weten te redden. Misschien kon het lot toch veranderd worden. Thor voelde een steek van trots: hij had zijn koning gered.

      Aan de andere kant zat hij nu hier, in de kerker, niet in staat om zijn naam te zuiveren. Al zijn hoop en dromen waren uiteen gespat, de kans om bij de Krijgsmacht te komen was weg. Hij zou geluk hebben als hij niet de rest van zijn dagen hier beneden zou doorbrengen. Het deed hem pijn te denken dat MacGil, die voor Thor als een vader was geweest, de enige echte vader die Thor ooit had gehad, dacht dat Thor hem wilde doden. Het deed hem pijn dat Reece, zijn beste vriend, wellicht geloofde dat hij had getracht zijn vader te doden. Of erger nog, Gwendolyn.

      Hij dacht aan hun laatste ontmoeting—hoe ze had gedacht dat hij het bordeel had bezocht—en het voelde alsof al het goede in zijn leven door zijn vingers was geglipt. Hij vroeg zich af waarom dit hem allemaal overkwam. Hij had tenslotte niets dan goeds in de zin gehad.

      Thor wist niet wat er van hem terecht zou komen; het kon hem ook niet schelen. Alles wat hij nu wilde was zijn naam zuiveren, zodat mensen wisten dat hij niet had getracht de koning СКАЧАТЬ