Название: De Noordwestelijke Doorvaart
Автор: Roald Amundsen
Издательство: Public Domain
Жанр: Книги о Путешествиях
isbn:
isbn:
Wij waren diep onder den indruk van de herinneringen aan de Franklinexpeditie, die ons op Beechey-eiland bestormden, waar John Franklin’s laatste veilige winterhaven was geweest, en waar in opdracht van lady Franklin tot aandenken aan haar man en zijn metgezellen door Mc. Clintock een marmeren gedenkplaat was neergelegd. Zij lag er nog, waar ze in 1858 geplaatst was aan den voet der Belcherzuil, die opgericht was ter herinnering aan de Belcherexpeditie. Aan die zuil is ook een kleine gedenkplaat aangebracht voor den in de buurt verdronken franschen luitenant Bellot. Wij vonden het alles in den besten toestand, ook de graven; een enkele omgevallen grafsteen werd door ons weer opgericht.
In korten tijd hadden de Eskimo’s het vleesch van drie rendierbouten totaal afgekrabd.
Den 24sten Augustus, om twee uur in den namiddag, voeren wij weg van Beechey-eiland, dankbaar voor de gunstige ijstoestanden, die we tot nu toe hadden aangetroffen. Het jaar 1903 moest wel een buitengewoon gunstig ijsjaar wezen. Bijna zonder eenig bezwaar waren wij in een streek doorgedrongen, waar onze voorgangers den zwaarsten strijd met storm en ijs hadden moeten voeren. Nu hielden wij koers naar de Peelsont, en om negen uur in den avond bevonden we ons tegenover het eiland Prescotte, welk eiland een merkpaal werd op onze vaart. De kompasnaald weigerde volkomen haar dienst, en wij waren er op aangewezen, als onze voorvaderen, de oude Vikingers, te varen naar de hemellichamen. Dat is al in een gewoon vaarwater niet gansch veilig; maar hier is het veel moeilijker, omdat de hemel twee derden van den tijd geheel met een ondoordringbaar neveldek aan het oog onttrokken is. Wij voeren intusschen bij helder weer af, en de volgende dag was geschikt om de nieuwe navigatiemethode in te studeeren, want we hadden afwisselend nevel en helder weder.
Op dek genoot ik van den zonneschijn, zoo vaak hij doorbrak; ik hield mij zoo kalm mogelijk, maar ik gevoelde angst, toen wij de eilandengroep De la Roquette naderden, tot waar in 1875 Sir Allan Young met de Pandora was doorgedrongen, en waar hij op een ondoordringbaren ijsmuur was gestooten. Zou de Gjöa gelukkiger zijn?
Ja, zij was het; wij vonden er open water, maagdelijk water, waar nog geen europeesch schip in was doorgedrongen. Eerst nu meenden wij onze taak recht te hebben aangevangen.
Het volgende twijfelachtige punt was de Bellot-straat. Mc. Clintock had er twee jaren gelegen, zonder verder te kunnen komen. Wij vonden er alleen een zeer smalle strook verbrokkeld landijs. Een dichte nevel lag boven de straat, en toen wij bij kaap Maguire gekomen waren, troffen we er een massa zacht ijs. Juist toen we er op los gaan wilden, werd de nevel zoo dicht, dat wij als door een zwarten muur omsloten waren. Daar wij geen kompas gebruiken konden en de nachten al donker werden, zou het gevaarlijk kunnen worden en ik besloot, terug te varen. Wij kregen menigen stoot van het ijs, maar alles liep goed af, en toen den volgenden morgen het weer opklaarde, konden we den motor krachtig laten werken langs de Tasmania-eilanden naar de James Ross-straat.
In dat moeilijke vaarwater ging het langzaam verder, toen ik op 22 Augustus ’s avonds bezig was, mijn dagboek bij te schrijven. Daar op eens hoor ik een schreeuw; die mij door merg en heen drong. Er moest iets bijzonders gebeurd zijn. In een oogwenk waren alle man op dek. In den stikdonkeren nacht, die gelukkig volkomen windstil was, sloeg een hooge vlam met dikken, verstikkenden rook uit het machineruim. Daar moest brand zijn midden tusschen petroleumtanks, die tien duizend liter bevatten! Wij allen wisten, wat gebeuren moest, als de vaten heet werden; dan vloog de Gjöa met al, wat er in was, als een bom in de lucht. Wij liepen als razenden heen en weer. Een man sprong naar Wiik beneden in het machineruim, waar deze trouw op zijn post gebleven was, om hem te helpen. Allereerst werden onze beide steeds klaarstaande brandbluschapparaten gebruikt, en daarna schepten we water; wij schepten als om het leven, en in ongeloofelijk korten tijd waren we het vuur meester. Een hoop poetskatoen, dat op de vaten had gelegen en met petroleum gedrenkt was, had vuur gevat en was dadelijk lustig gaan branden.
Langs de kust zetten wij nu onze vaart in zuidelijke richting voort tot we in de buurt van Boothia Felix dieper vaarwater kregen. De gevaren van zee en wind hielden er het schip vijf dagen vast. Voorbij King Williamsland kwam de Gjöa nog; maar toen werd daar, waar de Simpsonstraat zich naar het Westen opent, geankerd in een kleine, beschutte haven van genoemd eiland, die later den naam van de Gjöahaven kreeg.
Daar westwaarts de zee ijsvrij was, lag de route naar de Noordwestelijke Doorvaart open voor ons, maar daar we ons tot hoofddoel hadden gesteld, over de magnetische pool onderzoekingen in te stellen, besloten wij hier ons winterkwartier op te slaan. De herfststormen waren nu in vollen ernst begonnen, en het vaarwater was, dat wist ik, westwaarts zeer ondiep. Voordat ik mij echter verder in de haven waagde, wilde ik er met een boot varen. Naar onze waarnemingen op Beechey-eiland lag de magnetische noordpool nog ongeveer op haar oude plaats, en daar de Gjöahaven ongeveer negentig zeemijlen van die plek verwijderd was, was ze, volgens de mannen der wetenschap voor ons als vast station zeer gunstig gelegen. Wanneer wij dus onze observatoria wilden bouwen en alles voor de overwintering in gereedheid wilden brengen, moesten we ons haasten. Wij hadden ook in de laatste weken zwaar gewerkt en hadden behoefte aan een poosje rust. En waarom zouden we nog verder westwaarts een haven zoeken, die we mogelijk niet eens zouden vinden? Hadden we de voltooiing der Noordwestelijke Doorvaart tot ons hoofddoel gehad, dan zou de zaak anders hebben gestaan, en niets zou mij van verder varen hebben afgehouden.
Den 13den September 1903 voer ik met Lund en luitenant Hansen de haven binnen. De ingang was niet zeer breed; op de smalste plek zouden nauwelijks twee schepen elkaar kunnen passeeren. Maar de loodingen toonden een bevredigende diepte, gemiddeld zes vadem water. De haven zelf was in elk opzicht naar wensch.
Den volgenden dag, Maandag den 14den September, ’s morgens om vijf uur voeren wij met ons schip tot dicht bij den oever als aan een kade. En nu konden we ons werk voor de overwintering aanvangen. Eerst kwam de beurt aan alle honden, die per boot aan land werden gebracht. In een beschut hol wegje sloegen we palen in het zand, spanden er touwen tusschen en bonden er de honden vast. Zij waren natuurlijk hoogst beleedigd over deze soort van verbanning, maar voor ons was het een gemak, ze op het schip kwijt te zijn, waar ze ons maar in den weg liepen.
Daarna richtten we tot hulp bij het lossen een luchtspoorweg in. Ik had besloten, alle proviand aan den wal te brengen, om zooveel mogelijk ruimte aan boord te hebben; Lindström zou ook ruimte voor al zijn keukengereedschap krijgen.
De luchtspoor bestond uit een stalen tros, die van het midden van den mast naar de oude strandlijn gespannen werd, ongeveer twintig meter achter de tegenwoordige. Wij hadden daar een geschikte opslagplaats gevonden voor de kisten. Aan land was de tros vastgemaakt aan het werpanker, dat we wel een meter diep in het zand hadden begraven en toen nog stevig in den ondergrond hadden gedreven.
Op de tros wandelde een blok heen en weer met een inhaler aan den wal en een aan boord. Met behulp van een takel werden de kisten uit het scheepsruim geheschen in het blok gehangen, dan losgelaten en dan wandelden ze vroolijk naar den wal. Ristvedt en ik namen de kisten in ontvangst; de overigen arbeidden allen aan boord. Wij legden de kisten op een houtonderlaag; zoodra we een kist aan land hadden, sloegen we er den houten deksel af, draaiden de kist om, tilden de buitenste houten kist op en nu stond de binnenste blikken kist vrij. Bij het opstellen der kisten werd trouw het nommer genoteerd met den inhoud, zoodat men altijd gemakkelijk zou kunnen vinden, wat men zocht. De ledige houtbakken werden zorgvuldig bewaard, om later als bouwmateriaal te worden gebruikt.
Wij werkten van vijf uur in den morgen tot des avonds om acht uur. Den achturendag hadden we nog niet, maar hij zou nog komen! Enkele voorboden van den winter, regen en sneeuw, kregen we al te voelen, maar we hoopten dat de komst van dat jaargetijde zich nog zoo lang zou laten wachten tot we klaar waren.
Den 17den tegen den avond waren we met lossen klaar; we bouwden een huis van zeildoek over de kisten heen en het geheel deed zich uitnemend voor. Om den voorraad tegen СКАЧАТЬ