De ridders van den halven toren. A.C.C. de Vletter
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу De ridders van den halven toren - A.C.C. de Vletter страница 4

Название: De ridders van den halven toren

Автор: A.C.C. de Vletter

Издательство: Public Domain

Жанр: Детская проза

Серия:

isbn:

isbn:

СКАЧАТЬ bezorgen, o, ik word ’n ander mensch!”

      De heer Bribon glimlachte weer, toen vervolgde hij:

      „U kent Wibbe niet.”

      „Ik zal ’m leeren kennen, ik wil van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat voor hem zorgen. Toe, vertrouw mij, laat mij Wibbe hebben!”

      Er ontstond ’n langdurig gesprek, waarbij alle bezwaren en voordeelen werden overwogen. En ’t slot was, dat de heer Bribon toestemde.

      Na regeling van alle zaken, reed hij in z’n stoel naar den linkerwand, draaide daar ’n knop, en opeens weken de twee helften van elkander… ’n nieuwe kamer werd zichtbaar, ’n jongensparadijs!

      Letterlijk alles wat ’n jongenshart bekoren kan, was daar aanwezig in groote kasten met glazen deuren—spoortreinen, werkdoozen, schiettuigen, ringen, balspelen, boeken en zoo meer.

      De notaris keek z’n oogen uit en vooral, toen hij te midden van al dat moois Wibbe ontdekte.

      Wibbe.

      Tien jaar oud. Mager. Blond. Blauwe oogen. Bleek. Ernstig.

      Bij de verschijning van de twee heeren, keek de jongen even op, knikte en ging toen weer door met z’n beweegbaar speelgoed.

      De ontmoeting viel den notaris geducht tegen. Plotseling begreep hij, hoe moeielijk ’t zou worden, ’n jongen in z’n huis op te nemen, die jaar in, jaar uit, alleen met dezen verlamden man had doorgebracht.

      „Wij lachten haast nooit samen”, fluisterde de heer Bribon.

      Die woorden klonken droevig en medelijdend keek de notaris ’t kind aan, wiens jeugd ’t lachen niet had gekend.

      „Ik zal ’t hem leeren”, antwoordde hij zacht.

      De heer Bribon knikte en langzaam reed hij tot de plek waar Wibbe zat.

      „Luister eens, jongen.”

      Wibbe stond gewillig op, kwam naast z’n pleegvader staan, zonder verwachting van iets prettigs.

      „Je gaat over enkele dagen bij dezen heer inwonen.”

      Plotseling kwam er glans en schittering in de doffe oogen. Hij keek den notaris aan, z’n lippen openden zich alsof hij iets wilde zeggen. Maar hij zweeg.

      De heer Bribon vervolgde: „Je kunt hier niet langer blijven. Ik ben je vader niet…”

      Nu veranderde Wibbe’s gezicht heelemaal, er kwam leven en gloed op.

      „Vader… vader…” Eensklaps scheen hij zich ’t verleden te herinneren, z’n eigen ouders te zien in ’n tafereel uit lang vervlogen jaren.

      Toen keek hij de beide mannen weer in spanning aan als de vogel, die de gouden kooi ziet openen maar niet begrijpt wat vrijheid is.

      „Je moet nu al dat moois missen, je wordt ’n gewone jongen, die met anderen speelt en stoeit…”

      Weer die glinstering in de groote oogen.

      Hij kende ’t genot van ’n blijde jeugd niet, ’n samenleven met andere jongens in lief en leed, en toch voelde hij ’t gemis ervan.

      „Ik ga ’n verre reis ondernemen…”

      Toen sprak ’t hart van den jongen!

      „U alleen?” riep hij uit, „wie moet u dan in alles helpen, wie doet er spelletjes met u, wie leest u vóór?”

      De heer Bribon glimlachte voor de derde maal. Wibbe wist niets van z’n ziekte, wist niet, hoe hij de gróóte reis bedoelde. Hij wilde z’n pleegzoon niet doen weten, hoezeer de scheiding hem smartte. En dus glimlachte hij en vervolgde: „Ik mag geen kleine jongens meenemen! Nu, je blijft bij meneer en die zal goed voor je zorgen.”

      Wibbe keek z’n pleegvader aan alsof hij iets vermoedde van ’n naderend scheiden voor goed… Maar ’t gezicht van den heer Bribon bleef lachend en vroolijk klonk ’t weer: „Je moet me maar trouw brieven schrijven en alles vertellen uit je nieuwe leven, hoor jongen.”

      Hiermede eindigde ’t gesprek, de beide mannen keerden terug naar de andere kamer en lieten den jongen alleen.

      Wibbe bleef ’n poos roerloos zitten… hij probeerde te denken aan ’t komende nieuwe leven, waarvan hij veel gelezen had in z’n boeken. Wibbe wist veel, in alles was de heer Bribon z’n leermeester gebleven, behalve in ’t spelen met andere jongens.

      Dàt zou nu komen!

      Wibbe wist niet hoe ’t gaan zou, hij kon er zich geen voorstelling van maken, maar dat ’t verrukkelijk zou worden, daaraan twijfelde hij niet.

      Toch dacht hij weer aan z’n pleegvader!

      Hun lang samenzijn, de dagelijksche omgang, ’t vertrouwelijk spreken met elkaar kon niet zoo in eens ophouden.

      Wibbe hield heel veel van meneer Bribon en had hij geweten, waarom deze hem in ’n andere omgeving wilde brengen, dan zou hij zich zeker verzet hebben.

      Nu begreep Wibbe er niets van en al sloop telkens ’n vage onrust in z’n hart, ’t aanstaande nieuwe leven lokte hem onweerstaanbaar aan.

      Hij stond op, liep naar z’n boekenkast, haalde er enkele van z’n geliefde avonturenboeken uit en begon de overbekende bladzijden nog eens te lezen…

      De notaris kwam in ’n opgewonden toestand bij z’n vrouw terug. Hij vertelde haar van den heer Bribon en z’n pleegzoon, en dadelijk begonnen ze samen te overleggen. Er moest nog ’n jongen bij komen, minstens één, dat stond vast!

      Waar haalden ze dien nou weer vandaan? En ’t diende gauw te gebeuren!

      De notaris ging maar ’t pad op, overal navragend, overal om ’n jongen te vinden. Jongens genoeg! Toch kwam meneer Broekenaaier niet klaar. Wel kon hij meisjes krijgen! Vandaar dat hij er over dacht om er één als jongen te kleeden, maar natuurlijk wilde mevrouw er niets van weten.

      Teleurgesteld bracht de notaris verslag uit bij den heer Bribon.

      Deze aarzelde, maar toch besloot hij z’n pleegzoon aan de zorgen van meneer Broekenaaier en z’n echtgenoote toe te vertrouwen. Hij hoopte dat er na eenigen tijd nog wel ’n makker voor Wibbe zou gevonden worden…

      Den 19den Mei nam de jongen afscheid van z’n pleegvader, stapte in de auto en kort daarna stond hij op ’t brugje rond te kijken. De notaris kwam hem tegemoet, voerde hem tot mevrouw.

      Een groote koffer werd binnengesjord, de auto reed weg en… Wibbe was verhuisd, dat wil zeggen, zijn lichaam, want z’n hart en z’n denken waren nog ginds bij z’n pleegvader.

      ’t Koffiemaal ging dan ook stijfjes voorbij en nu pas begrepen man en vrouw, dat de omgang met zoo’n jongen toch niet zoo heel gemakkelijk zou zijn; hoe noodig er ’n vriend in huis bij moest komen.

      Wibbe vond z’n kamertje wel aardig. Toch viel de gansche omgeving hem tegen. Wat ’n verschil met z’n vorig verblijf!

      Den middag besteedde hij aan ’t inrichten van z’n kamer en eerst aan ’t middagmaal ontmoette hij z’n nieuwe pleegouders weer.

      De СКАЧАТЬ