De dood van Sherlock Holmes — De terugkeer van Sherlock Holmes. Doyle Arthur Conan
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу De dood van Sherlock Holmes — De terugkeer van Sherlock Holmes - Doyle Arthur Conan страница 13

СКАЧАТЬ had mijn kamers in Hampstead No. 17. Potter's Terrace was het adres. Ik zat denzelfden avond, nadat mij de betrekking was beloofd, op mijn kamer te rooken, toen mijn hospita met een visitekaartje binnenkwam, waarop ik: „Arthur Pinner, financieel agent,” las. Ik had dien naam nooit te voren gehoord en kon mij niet voorstellen, wat de bezitter daarvan van mij kon wenschen; maar natuurlijk verzocht ik haar, hem boven te laten komen. Hij kwam binnen. Het was een man van middelmatige lengte, met donkere haren, donkere oogen en zwarten baard en iets glimmenden neus. Hij had levendige manieren en sprak vlug, als iemand, die de waarde van den tijd kent.

      „Mijnheer Hall Pycroft, geloof ik?” zeide hij.

      „Ja, mijnheer,” was mijn antwoord en ik schoof hem een stoel toe.

      „Den laatsten tijd in betrekking bij de firma Coxon and Woodhouse, niet waar?”

      „Ja, mijnheer.”

      „En nu op de lijst van Mawson's personeel.”

      „Precies.”

      „Wel, ik moet u iets mededeelen. Men heeft mij eenige buitengewone staaltjes van uw bekwaamheid op financieel gebied verteld. Ge herinnert u zeker den heer Parker, die een tijdlang directeur bij de firma Coxon and Woodhouse was. Hij raakt nooit over u uitgepraat.”

      Natuurlijk verheugde het mij dit te hooren. Ik was altijd nog al schrander in kantoorzaken geweest, maar had nooit gedroomd, dat men er in de City over zou spreken.

      „Hebt gij een goed geheugen?” vroeg hij.

      „Zoo tamelijk,” gaf ik nederig ten antwoord.

      „Zijt gij eenigszins op de hoogte gebleven van de beurs, terwijl gij buiten betrekking waart?”

      „Ja, ik lees elken morgen de effectenlijst.”

      „Nu, dat bewijst, dat gij wezenlijk hart voor uw vak hebt. Dat is de weg om vooruit te komen. Gij zult mij niet kwalijk nemen, als ik u op de proef stel. Laten wij eens zien. Hoe staan de Ayrshire-aandeelen?”

      „Honderd zes en een kwart tot honderd vijf en zeven achtste,” antwoordde ik.

      „En de geconsolideerde Nieuw-Zeeland-obligatiën?”

      „Honderd en vier.”

      „Wonderlijk, wonderlijk,” riep hij uit, de handen in elkaar slaande. „Dat komt overeen met wat ik gehoord heb. Jongen, gij zijt veel te goed voor klerk op het kantoor van Mawson.”

      Deze woorden verbaasden mij, zooals gij kunt denken.

      „Andere lieden hebben niet zoo'n hoogen dunk van mij als gij, mijnheer Pinner. Ik had een harden kamp genoeg, deze betrekking te krijgen en ben wat blij, dat ik ze heb.”

      „Wel, vriend, gij zijt daar te goed voor. Gij zijt niet in uw ware omgeving. Nu zal ik u zeggen, hoe de zaken staan. Wat ik u heb aan te bieden is weinig in vergelijking met uw groote bekwaamheden, maar vergeleken met de betrekking bij Mawson is het licht tegen donker. Laten we eens zien. Wanneer gaat ge naar Mawson?”

      „Maandag.”

      „Ha, ha, ik zou durven wedden, dat gij daar niet heen gaat.”

      „Niet bij Mawson op 't kantoor gaan?”

      „Neen, mijnheer. Want Maandag zult gij directeur wezen van de Franco-Midland-IJzerwaren-Maatschappij met haar honderd vier en dertig depôts in de steden en dorpen van Frankrijk, zonder nog die te Brussel en San Remo mede te rekenen.”

      Ik stond geheel verbijsterd. „Ik heb nooit van die Maatschappij gehoord,” zeide ik.

      „Zeer waarschijnlijk niet. Het is met de oprichting zeer stil in zijn werk gegaan; want voor het kapitaal was onderhands ingeteekend en de Maatschappij belooft te groote voordeelen, om het groote publiek er in te betrekken. Mijn broer Harry Pinner is President-commissaris en verbindt zich met den Raad van Beheer, nadat een besturend directeur is aangesteld. Hij wist, dat mijn weg hierheen voerde en verzocht mij een flinken man te zoeken, goedkoop en tevens jong, voortvarend en met veel handigheid. Parker sprak mij over u en daarom ben ik hier gekomen. Wij kunnen u slechts een poovere vijfhonderd pond aanbieden als een begin.”

      „Vijfhonderd pond in 't jaar!” riep ik.

      „Zooveel slechts om mee te beginnen, maar gij ontvangt bovendien nog een commissieloon van 1 pCt. van alle zaken, welke door uw agenten worden gedaan en gij kunt mij op mijn woord gelooven, dat dit nog meer bedraagt dan uw geheele salaris.”

      „Maar ik heb in 't geheel geen verstand van ijzerwaren.”

      „St! mijn jongen, ge hebt verstand van cijfers.”

      Het gonsde in mijn hoofd; ik kon ternauwernood op mijn stoel zitten. Plotseling kwam er een kleine twijfel bij mij op.

      „Ik wil openhartig met u spreken,” zeide ik. „Mawson betaalt mij slechts tweehonderd pond, maar Mawson is zeker. En omtrent uw Maatschappij weet ik zoo weinig, dat...”

      „Ha, zeer schrander gesproken!” riep hij als in verrukking. „Gij zijt de rechte man voor ons. Gij laat u niet ompraten en hebt gelijk ook. Nu, ik heb een banknoot van honderd pond bij mij en als gij denkt, dat wij zaken kunnen doen, moogt ge die beschouwen als een voorschot op uw salaris.”

      „Dat is heel mooi. Wanneer kan ik mijn nieuwe betrekking aanvaarden?” antwoordde ik.

      „Kom morgen om één uur in Birmingham. Ik heb een briefje in mijn zak, dat gij voor mijn broer aldaar kunt medenemen. Gij zult hem vinden in de Corporation-Street 129 B, waar de kantoren van de Maatschappij tijdelijk zijn gevestigd. Natuurlijk moet hij uw aanstelling bekrachtigen, maar tusschen ons beiden is alles in orde.”

      „Waarlijk, ik weet niet, hoe ik u mijn dankbaarheid zal betuigen, mijnheer Pinner,” zeide ik.

      „Volstrekt onnoodig, mijn jongen. Gij krijgt enkel, wat gij verdient. Er zijn nog slechts een paar kleine zaakjes — bloote formaliteiten — die ik met u moet regelen. Gij hebt daar een stukje papier naast u liggen. Wees zoo vriendelijk daarop te schrijven: „Ik ben volkomen bereid, als directeur op te treden van de Franco-Midland-IJzerwaren-Maatschappij op een minimum-salaris van 500 pond sterling 's jaars.””

      Ik deed, wat hij mij vroeg en hij stak het stukje papier in zijn zak.

      „Nog iets. Wat zijt gij nu voornemens te doen in zake de betrekking bij Mawson?”

      Ik had in mijn vreugde in 't geheel niet meer aan Mawson gedacht. „Ik zal schrijven, dat ik van de betrekking afzie,” gaf ik ten antwoord.

      „Dat zou ik juist niet willen hebben. Ik heb twist over u gehad met den directeur van de firma Mawson. Ik had hem naar u gevraagd, hij was zeer beleedigend in zijn antwoorden en zei, dat het mij er om te doen was, u van hem weg te troggelen en meer dergelijke dingen. Ten laatste verloor ik mijn geduld. „Als gij knappe menschen in uw dienst wilt hebben, moet gij hen goed bezoldigen,” zeide ik. „Hij neemt liever een klein salaris aan van ons dan een groot van u,” antwoordde hij. „Ik wed met u, dat als hij ons aanbod aanneemt, gij nooit meer iets van hem zult hooren,” zei ik nu. „Aangenomen; wij raapten hem van de straat op en hij zal niet zoo ondankbaar zijn, СКАЧАТЬ