Wet op het financieel toezicht – Wft. Nederland
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Wet op het financieel toezicht – Wft - Nederland страница 38

Название: Wet op het financieel toezicht – Wft

Автор: Nederland

Издательство: Проспект

Жанр: Юриспруденция, право

Серия:

isbn: 9785392063086

isbn:

СКАЧАТЬ 2:10a, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:

      a. artikel 3:8 met betrekking tot de deskundigheid van de in dat artikel bedoelde personen;

      b. artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de personen die het beleid bepalen of mede bepalen;

      c. artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;

      d. artikel 3:15, eerste en tweede lid, met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid bepaalt en de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten;

      e. artikel 3:16, eerste en tweede lid, met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;

      f. artikel 3:17, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;

      g. artikel 3:29a met betrekking tot het veiligstellen van middelen die zijn ontvangen van betaaldienstgebruikers of in ruil voor elektronisch geld;

      h. artikel 3:53, eerste en derde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;

      i. artikel 3:57, eerste tot en met derde lid, met betrekking tot de solvabiliteit.

      2. De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

      3. De Nederlandsche Bank beslist op de aanvraag, in afwijking van artikel 1:102, derde lid, binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag, of, indien de aanvraag onvolledig is, binnen drie maanden na ontvangst van alle voor het nemen van de beslissing benodigde gegevens.

      4. Artikel 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

      Artikel 2:10c

      1. Een elektronischgeldinstelling met zetel in Nederland die voornemens is betaaldiensten te verlenen door tussenkomst van een betaaldienstagent, stelt de Nederlandsche Bank hiervan in kennis onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

      2. Indien de Nederlandsche Bank overeenkomstig het eerste lid de gegevens heeft ontvangen en zij ervan overtuigd is dat de gegevens correct zijn, schrijft zij de betaaldienstagent in in het register, bedoeld in artikel 1:107.

      § 2.2.1a.2. Vrijstelling

      Artikel 2:10d

      Bij ministeriële regeling kan geheel of gedeeltelijk vrijstelling worden geregeld van artikel 2:10a, eerste lid. Aan deze gehele of gedeeltelijke vrijstelling kunnen voorschriften worden verbonden.

      § 2.2.1a.3. Bijkantoren en agenten van en verrichten van diensten door elektronischgeldinstellingen met zetel in een andere lidstaat

      Artikel 2:10e

      1. Een elektronischgeldinstelling met zetel in een andere lidstaat kan overgaan tot het verrichten van haar werkzaamheden vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, dan wel door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, indien zij een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat daartoe verleende vergunning heeft en de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar zij haar zetel heeft, kennis heeft gegeven van het voornemen diensten te gaan verrichten naar Nederland dan wel werkzaamheden te gaan verrichten vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor.

      2. Onverminderd het eerste lid, kan een elektronischgeldinstelling met zetel in een andere lidstaat, indien zij een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat daartoe verleende vergunning heeft die deze werkzaamheden toelaat, door tussenkomst van een in Nederland werkzaam zijnde betaaldienstagent, overgaan tot het verlenen van betaaldiensten.

      § 2.2.1a.4. Elektronischgeldinstellingen met zetel in een staat die geen lidstaat is

      Artikel 2:10f

      1. Het is een ieder met zetel in een staat die geen lidstaat is verboden:

      a. in Nederland het bedrijf van elektronischgeldinstelling uit te oefenen;

      b. vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor het bedrijf van elektronischgeldinstelling uit te oefenen in een andere lidstaat.

      2. Het eerste lid is niet van toepassing op financiële ondernemingen die voor het uitoefenen van het bedrijf van bank een door de Nederlandsche Bank op grond van dit deel verleende vergunning hebben, voor zover het aan hen ingevolge die vergunning is toegestaan elektronisch geld uit te geven.

      3. Het eerste lid is niet van toepassing op elektronischgeldinstellingen met zetel in een door Onze Minister aan te wijzen staat.

      Afdeling 2.2.2. Uitoefenen van bedrijf van bank en financiële instelling

      § 2.2.2.1. Vergunningplicht en — eisen voor banken met zetel in Nederland

      Artikel 2:11

      1. Het is een ieder met zetel in Nederland verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning het bedrijf uit te oefenen van bank.

      2. Het eerste lid is niet van toepassing op degene die gelden ter beschikking verkrijgt als bedoeld in artikel 3:2.

      Artikel 2:12

      1. De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:

      a. artikel 3:8 met betrekking tot de deskundigheid van de in dat artikel bedoelde personen;

      b. artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel genoemde personen;

      c. artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;

      d. artikel 3:15, eerste en tweede lid, met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid bepaalt en de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten;

      e. artikel 3:16, eerste en tweede lid, met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;

      f. artikel 3:17, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;

      g. artikel 3:19, eerste en tweede lid, met betrekking tot het minimum aantal leden van een raad van commissarissen of een daarmee vergelijkbaar orgaan als bedoeld in artikel 3:19, tweede lid;

      h. artikel 3:31 met betrekking tot geconsolideerd toezicht;

      i. artikel 3:53, eerste en derde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;

      j. artikel 3:57, eerste en tweede lid, met betrekking tot de solvabiliteit; en

      k. artikel 3:63, eerste en tweede lid, met betrekking tot de liquiditeit.

      2. Indien de aanvraag een bank met zetel in Nederland betreft waarin een gekwalificeerde deelneming wordt gehouden, verleent de Nederlandsche Bank, onverminderd het eerste lid, een vergunning indien de houder van de gekwalificeerde deelneming een verklaring СКАЧАТЬ